In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kinderen vast te stellen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.I.A. Schröder, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2020 bestreden, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens, had in incidenteel hoger beroep haar verzoeken ingediend om de afwijzing van de vader te handhaven en om de vader te veroordelen in de proceskosten.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij partijen in persoon zijn verschenen en bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. De kinderen, geboren in 2007, 2009 en 2011, hebben in het verleden onder toezicht gestaan van een gecertificeerde instelling. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen belast was met het gezag over de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden de veiligheid van de kinderen heeft geschaad door zijn gedrag, wat mede te maken heeft met zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Het hof heeft geoordeeld dat er op dit moment onvoldoende draagvlak is voor een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De vader heeft in het verleden onvoldoende inzicht getoond in de gevolgen van zijn gedrag voor de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, die momenteel behoefte hebben aan rust en stabiliteit.