ECLI:NL:GHARL:2020:10939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
TBS P20/0221
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlenging van terbeschikkingstelling en de rechterlijke toetsing van voorwaardelijke beëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in Portugal in 1973. De rechtbank Rotterdam had op 5 juni 2020 besloten om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen. De raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde voerde aan dat de verpleging van overheidswege van rechtswege voorwaardelijk was beëindigd, omdat het proefverlof langer dan twaalf maanden had geduurd zonder verlenging van de terbeschikkingstelling. Het hof oordeelde echter dat de wetgever met de invoering van de Wet USB en de Spoedreparatiewet USB een kennelijke misslag had hersteld, waardoor de rechterlijke toetsing van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege noodzakelijk bleef. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging af, met de overweging dat de terbeschikkinggestelde nog niet klaar was voor een dergelijke beëindiging. De zaak benadrukt de noodzaak van rechterlijke beoordeling in het kader van terbeschikkingstelling en de voorwaarden voor beëindiging van de verpleging.

Uitspraak

TBS P20/0221
Beslissing d.d. 29 december 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1973,
onder verantwoordelijkheid van [kliniek] , verblijvende bij [zorglocatie] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2020, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 18 juni 2020;
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 18 augustus 2020;
- het 7e voortgangsverslag TBS van [ggz-instelling] van 20 oktober 2020
- het 8e voortgangsverslag TBS van [ggz-instelling] van 20 oktober 2020
- het 9e voortgangsverslag TBS van [ggz-instelling] van 20 oktober 2020
Het hof heeft ter zitting van 15 december 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam, en de advocaat-generaal mr. J.J.T.M. Pieters.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde op grond van artikel 6:6:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zoals dat na de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen luidde, van rechtswege voorwaardelijk is beëindigd, omdat het proefverlof langer dan twaalf maanden heeft geduurd en de termijn van de terbeschikkingstelling in de tussentijd niet is verlengd.
Volgens de raadsvrouw kan uit de tekst van voornoemd artikel zoals dat op 1 januari 2020 luidde niet worden opgemaakt dat daarin een woord was vergeten op te nemen of een zin half was afgemaakt en is het artikel grammaticaal gezien niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Er worden twee voorwaarden gesteld, te weten het proefverlof heeft tenminste twaalf maanden onafgebroken geduurd en de terbeschikkingstelling is in die periode niet verlengd. En als aan deze voorwaarden wordt voldaan is de verpleging van rechtswege beëindigd. Dit kan niet, zoals de rechtbank heeft beslist, als een evidente misslag van de wetgever worden aangemerkt. Dat de tekst van artikel 6:6:10, derde lid, Sv inmiddels bij de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is gewijzigd doet aan het standpunt van de verdediging volgens de raadsvrouw niets af.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. De terbeschikkinggestelde verblijft inmiddels bij [zorglocatie] . Het gaat goed met hem en hij is toe aan de volgende stap.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verpleging van overheidswege niet van rechtswege voorwaardelijk is beëindigd. Bij de invoering van de Wet USB was er sprake van een evidente misslag van de wetgever, welke misslag met de invoering van de Spoedreparatiewet USB is hersteld.
Volgens de advocaat-generaal heeft de terbeschikkinggestelde pas de afgelopen jaren grote stappen vooruitgezet en is dat een compliment waard. Juist voor iemand die al zo lang een terbeschikkingstelling heeft, is dat lastig. Teneinde terugvallen zoals in het verleden te voorkomen, is het van belang voor de terbeschikkinggestelde om zo veel mogelijk stabiliteit te creëren. Met de overplaatsing naar [zorglocatie] heeft de terbeschikkinggestelde een goede stap naar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege gezet. Bij de volgende verlengingsbeslissing kan dan ook beoordeeld worden of er sprake kan zijn van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
De wet USB en de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging
Voor 1 januari 2020 luidde artikel 38e [lees 38h], eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) als volgt:
Onverminderd het bepaalde in artikel 38g, eerste lid, kan, indien het proefverlof van een ter beschikking gestelde ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd, de rechter op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen. Artikel 38g, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Bij wet van 22 februari 2017 (Stb. 2017, 82) houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) (hierna: Wet USB) is artikel 38h Sr vervallen. Met deze wet werd een nieuw artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder f, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingevoerd, luidende:
Indien de ter beschikking gestelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, is de rechter met inachtneming van de bepalingen van de tweede afdeling van titel IIA van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht bevoegd te beslissen:
(…)
f. gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling: dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd, indien het proefverlof van een ter beschikking gestelde ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd;
Bij wet van 18 december 2019 (Stb. 2019, 504) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) (hierna: Invoeringswet USB) is artikel 6:6:10 Sv gewijzigd. Onderdeel f van het eerste lid is vervangen door een bepaling over een ander onderwerp. Het derde lid van dit artikel luidde als volgt:
Indien het proefverlof van een ter beschikking gestelde ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd, wordt de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
In de Memorie van Toelichting wordt deze specifiek wijziging niet verder gemotiveerd. Wel wordt gesteld dat in artikel 6:6:10 Sv ‘enkele technische wijzigingen’ worden doorgevoerd (TK 2019-2020, 35311, nr. 3, blz. 10).
Zowel de Wet USB als de Invoeringswet USB zijn op 1 januari 2020 in werking getreden.
Bij wet van 24 juni 2020 (Stb. 2020, 225) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) (hierna: Spoedreparatiewet USB) is het derde lid van artikel 6:6:10 Sv wederom gewijzigd. De woorden ‘wordt de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd’ zijn vervangen door ‘kan de rechter de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen’.
In de Memorie van Toelichting staat hierover:
Op grond van artikel 6:6:10, derde lid, Sv volgt voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege nadat het proefverlof van de ter beschikking gestelde twaalf maanden heeft geduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd. Dit stond voorheen in artikel 38h Sr (oud). Bij het verplaatsen van die bepaling naar het Wetboek van Strafvordering is bij abuis weggevallen dat dit een rechterlijke beslissing is. De huidige bepaling doet vermoeden dat de voorwaardelijke beëindiging van rechtswege intreedt, of in ieder geval dat de rechter geen beoordelingsruimte heeft. Dat is niet bedoeld; vanuit een oogpunt van veiligheid zal altijd een rechterlijke toetsing moeten plaatsvinden of een ter beschikking gestelde daadwerkelijk toe is aan een voorwaardelijke beëindiging onder voorwaarden. De formulering van het derde lid is om die reden gewijzigd.
(TK 2019-2020, 35436, nr. 3, blz. 4 en 5)
De Spoedreparatiewet USB is in werking getreden op 25 juli 2020.
In het geval van de terbeschikkinggestelde is diens proefverlof ingegaan op 21 februari 2019. Op 21 februari 2020 duurde dit verlof een jaar, zonder dat tussentijds de maatregel was verlengd. Dit brengt echter niet met zich mee dat op die datum de verpleging van overheidswege van rechtswege voorwaardelijk is beëindigd.
Het hof is namelijk evenals de rechtbank van oordeel dat het wegvallen van de rechterlijke toetsing in de oorspronkelijke formulering van artikel 6:6:10, derde lid, Sv, een kennelijke misslag van de wetgever betrof, die met de Spoedrepartiewet USB is hersteld. Naar het oordeel van het hof was het op grond van de tekst, de wetssystematiek en de wetsgeschiedenis duidelijk dat met de Invoeringswet USB en de wijzing van artikel 38h, eerste lid, Sr (oud) geen automatische voorwaardelijke beëindiging van de verpleging zou ontstaan.
In artikel 6:6:10, derde lid, Sv, zoals dat gold tussen 1 januari 2020 en 25 juli 2020 stond dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk
wordtbeëindigd en niet dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk
eindigtnadat het proefverlof van de terbeschikkinggestelde twaalf maanden heeft geduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd. De zinsnede
wordt beëindigdimpliceert geen automatische beëindiging. Ook zou het van rechtswege voorwaardelijk beëindigen van de verpleging van overheidswege zónder dat daaraan voorwaarden verbonden zouden worden innerlijk tegenstrijdig zijn aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bovendien zou een van rechtswege intredende voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege een fundamentele wijziging van de regeling van de voorwaardelijke beëindiging inhouden, die ook niet past binnen het systeem van de terbeschikkingstelling, dat vanuit een oogpunt van veiligheid altijd een rechterlijke toetsing zal moeten plaatsvinden of een terbeschikkinggestelde daadwerkelijk toe is aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege onder voorwaarden.
Artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder f, Sv zoals dat luidde volgens de Wet USB week op dit punt niet af van artikel 38h, eerste lid, Sr. Er is geen enkele aanwijzing dat de wetgever met artikel 6:6:10, derde lid, Sv zoals dat luidde volgens de Invoeringswet USB, op dit punt een gewijzigd inzicht had. Toen is enkel de tekst van het eerste lid onderdeel f overgenomen in het derde lid. Omdat daarmee de band met de aanhef van het eerste lid leek te worden doorgesneden, kon de indruk ontstaan dat voorwaardelijke beëindiging mogelijk was zonder een rechterlijk oordeel of zonder rechterlijke beoordelingsvrijheid. Dit zou echter geenszins een ‘technische wijziging’ zijn zoals vermeld in de memorie van toelichting.
Het hof is daarom van oordeel dat ook na de Invoeringswet USB het derde lid van artikel 6:6:10 Sv (oud) diende te worden gelezen in samenhang met artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef, Sv en dat de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege een bevoegdheid is gebleven van de rechter.
Verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege
Het hof acht het prematuur om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen en zal het daartoe strekkende verzoek afwijzen. De terbeschikkinggestelde verblijft inmiddels in het kader van zijn proefverlof bij [zorglocatie] . Ondanks deze overplaatsing dient de verpleging van overheidswege nog voort te duren, zodat de kliniek nog op de achtergrond aanwezig kan blijven. Bij de volgende verlengingsprocedure die over ongeveer vier maanden zal plaatsvinden, kan opnieuw worden bekeken of kan worden overgegaan tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bevestiging
Het hof is onder aanvulling van gronden zoals hiervoor weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep bevestigen, met overneming van de gronden waarop die beslissing steunt, en met aanvulling als voormeld.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege;
Bevestigtmet aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde] .
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. I. Breukel en dr. W.J. Canton als raden,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Broersma als griffier,
en op 29 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.