ECLI:NL:GHARL:2020:1332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.265.665/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake onderhandelingen over agrarische percelen voor zonnepark

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door Powerfield Realisatie & Exploitatie B.V. tegen een aantal agrarische eigenaren, hierna aangeduid als [geïntimeerden] c.s. De kern van het geschil betreft de vraag of Powerfield recht heeft op inzage in bepaalde documenten van de agrarische eigenaren, die relevant zouden zijn voor de onderhandelingen over de ontwikkeling van een zonnepark in de omgeving van Dokkum. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Powerfield afgewezen, waarna Powerfield in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft op 18 februari 2020 uitspraak gedaan en de vordering van Powerfield in het incident afgewezen. Het hof oordeelde dat de gevraagde stukken niet van belang zijn voor de onderbouwing van de vordering van Powerfield, aangezien er geen zelfstandige vordering was ingesteld die voortborduurt op de gevraagde inzage. De procedure bij de rechtbank was gestart met een kort geding vonnis van 16 augustus 2019, waarin de voorzieningenrechter de vorderingen van Powerfield afwees en de tegenvordering van [geïntimeerden] c.s. toewijsde. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedure in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.665/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 167834)
arrest van 18 februari 2020
in het kort geding van
Powerfield Realisatie & Exploitatie B.V.,
gevestigd in Dokkum,
appellante, tevens eiseres in het incident,
bij de rechtbank: eiseres, tevens verweerster in de tegenvordering,
hierna:
Powerfield,
advocaat: mr. K. Chr. Spee, die kantoor houdt in Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2.
[geïntimeerde2],
die woont in [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
3.
[geïntimeerde3],
die woont in [A] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
4.
Maatschap [geïntimeerde4],
gevestigd in [A] ,
hierna:
de maatschap,
geïntimeerden, tevens verweerders in het incident,
bij de rechtbank: gedaagden, tevens eisers in de tegenvordering,
hierna gezamenlijk:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A. van den Heuvel, die kantoor houdt in Rotterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het kort geding vonnis van 16 augustus 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 augustus 2019;
- de memorie van grieven van 22 oktober 2019 waarin is opgenomen een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv (met één bijlage);
- de conclusie van antwoord in het incident van 17 december 2019 (met twee bijlagen).
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daarvoor de stukken aan het hof gegeven.

3.De feiten, het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter

3.1
Het gaat in deze zaak over het volgende.
3.2
Powerfield drijft een onderneming in het ontwikkelen en exploiteren van zonneparken. [geïntimeerden] c.s. exploiteren agrarische bedrijven en zij hebben agrarische grond in eigendom.
3.3
Powerfield heeft het voornemen om in de omgeving van Dokkum een zonnepark te ontwikkelen. In dit verband hebben Powerfield en [geïntimeerden] c.s. op 7 februari 2017 twee zogenoemde "reserveringsovereenkomsten" gesloten. De strekking van deze overeenkomsten is dat [geïntimeerden] c.s. een aantal agrarische percelen gedurende één jaar exclusief reserveren (dat wil zeggen: niet verkopen, verhuren of in gebruik geven aan een derde) voor Powerfield.
3.4
In januari 2018 is de reserveringsperiode met één jaar verlengd tot 7 februari 2019. In december 2019 heeft Powerfield aan [geïntimeerden] c.s. laten weten dat zij de reserverings-periode nogmaals met een jaar zou willen verlengen. In de periode daarna hebben partijen overleg gevoerd, maar hebben zij geen overeenstemming bereikt. Op 4 mei 2019 hebben [geïntimeerden] c.s. per e-mail aan Powerfield laten weten dat zij afzien van een verdere samenwerking.
3.5
Op 29 mei 2019 hebben [geïntimeerden] c.s. een optieovereenkomst voor de plaatsing van zonnepanelen gesloten met een derde. Op 1 juli 2019 heeft Powerfield conservatoir beslag gelegd op een zestal agrarische percelen van [geïntimeerden] c.s.
3.6
Bij de voorzieningenrechter heeft Powerfield (in conventie) gevorderd dat het [geïntimeerden] c.s. wordt verboden om de percelen aan een andere partij dan Powerfield te verkopen, verhuren of in gebruik te geven. Tevens heeft Powerfield gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. worden verplicht om de onderhandelingen met Powerfield over verlening van de reserveringsperiode te hervatten, één en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten. De tegenvordering (reconventie) van [geïntimeerden] c.s. komt er op neer dat de door Powerfield gelegde beslagen worden opgeheven, met veroordeling van Powerfield in de proceskosten.
3.7
In het vonnis van 16 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Powerfield afgewezen, de tegenvordering van [geïntimeerden] c.s. toegewezen en Powerfield veroordeeld tot betaling van de proceskosten (in conventie en in reconventie).

4.De beoordeling in het incident

4.1
In de hoofdzaak concludeert Powerfield tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vordering van Powerfield (in conventie), met nevenvorderingen.
4.2
In het incident vordert Powerfield een veroordeling van [geïntimeerden] c.s. (op straffe van een dwangsom) afschriften te verstrekken van:
(1) de overeenkomsten die [geïntimeerden] c.s. met een derde hebben gesloten;
(2) alle correspondentie waaruit blijkt op welke wijze en op welk moment [geïntimeerden] c.s. met die derde hebben onderhandeld;
(3) alle andere stukken die voor Powerfield redelijkerwijs van belang kunnen zijn ter bepaling van de vraag of [geïntimeerden] c.s. jegens haar verplicht zijn om verder te onderhandelen over verlening van de reserveringsperiode dan wel of [geïntimeerden] c.s. jegens Powerfield aansprakelijk zijn wegens het afbreken van de onderhandelingen.
4.3
[geïntimeerden] c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering. Indien het hof de vordering zou willen toewijzen, vragen [geïntimeerden] c.s. om hierbij te waarborgen dat vertrouwelijke en bedrijfsgevoelige informatie voor Powerfield verborgen blijft.
4.4
Met de in 4.2 genoemde stukken wil Powerfield, naar zij stelt, (a) controleren of [geïntimeerden] c.s. inderdaad met een derde hebben gecontracteerd, (b) inzichtelijk krijgen of [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld in de onderhandelingen met Powerfield en (c) duidelijk krijgen of [geïntimeerden] c.s. contractuele verplichtingen jegens Powerfield hebben geschonden.
4.5
Aangezien de voorzieningenrechter in onderdeel 2.14 van het bestreden vonnis als feit heeft aangenomen dat [geïntimeerden] c.s. een overeenkomst met een derde hebben gesloten, ziet het hof niet in welk belang Powerfield erbij heeft om dit te controleren (4.4 onder a). Evenmin ziet het hof in welk belang Powerfield erbij heeft om helder te krijgen of [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld dan wel contractuele verplichtingen jegens haar hebben geschonden (4.4 onder b en c), aangezien Powerfield in de hoofdzaak geen vordering heeft ingesteld die daarop voortborduurt. In deze stand van de procedure zijn de stukken waarvan Powerfield in dit incident een afschrift dan wel inzage vordert, dan ook niet van doorslaggevend belang. Het hof wijst erop dat Powerfield geen zelfstandige 843a-vordering heeft ingesteld met het oog op een in te stellen bodemprocedure, maar een incidentele vordering teneinde alsnog de geweigerde voorlopige voorzieningen toegewezen te krijgen. Voor de grondslag van die voorzieningen (ten onrechte afgebroken onderhandeling) is onvoldoende gesteld dat de gevraagde stukken van belang zijn. De incidentele vordering zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.6
De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar
de rol van 17 maart 2020voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. K.M. Makkinga, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 februari 2020.