ECLI:NL:GHARL:2020:1459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.270.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van kinderen in hoger beroep met betrekking tot de moeder en de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 14 november 2019 had besloten de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 7 juni 2020. De moeder verzocht het hof deze beschikking te vernietigen en een beslissing te nemen die in het belang van de kinderen is. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verweerster in hoger beroep, vroeg het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

De kinderrechter had eerder vastgesteld dat de nationaliteit van de moeder onbekend was, waardoor de zaak een internationaal karakter heeft. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had besloten de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de zorg voor de kinderen nog steeds noodzakelijk was. De moeder en haar nieuwe partner ontvingen hulp, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende zicht was op de opvoedvaardigheden van de moeder. De GI had signalen ontvangen dat de kinderen zich nog niet voldoende konden ontwikkelen en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de benodigde hulpverlening.

Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter, omdat de zorgen over de opvoeding en de omgang met de vader nog steeds aanwezig waren. De communicatie tussen de moeder en de GI was moeizaam, en het hof adviseerde de GI om flexibeler te zijn in hun aanpak. De beslissing van het hof bevestigde de noodzaak van de ondertoezichtstelling en de verlenging daarvan, in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.270.841
(zaaknummer rechtbank Overijssel 238503)
beschikking van 20 februari 2020
in de zaak van
[de moeder](de moeder),
wonende in [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. A.A. Tahavol te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling (de GI)
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats 2] ,
niet verschenen.

1.De rechtszaak bij de rechtbank/kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna genoemd: de kinderrechter) heeft op 14 november 2019 een beslissing genomen. De beslissing is op 19 november 2019 schriftelijk vastgelegd. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met bijlagen ingekomen op 13 december 2019;
  • het bericht van 6 januari 2020 van de raad voor de kinderbescherming (hierna genoemd: de raad) dat er niemand van de raad naar de zitting zal komen;
  • de brief van 7 januari 2020 van de GI met bijlagen;
  • een journaalbericht van mr. Tahavol van 8 januari 2020 met bijlagen 1 en 2;
  • een journaalbericht van mr. Tahavol van 29 januari 2020 met bijlagen 3 en 4.
2.2
De zitting bij het hof was op 30 januari 2020. De moeder is die dag samen met haar advocaat gekomen. Namens de GI zijn [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] gekomen.
De raad was niet aanwezig.
Naar de vader is wel een oproep gestuurd maar hij is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1 (geboorteland)] ,
[kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , en
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 te [geboorteplaats 3] ,
hierna gezamenlijk genoemd: de kinderen.
3.2
De ouders hebben samen het gezag over [kind 1] . Voor [kind 2] en [kind 3] hebben de ouders geen gezamenlijk gezag aangevraagd, daarom oefent de moeder het gezag over [kind 2] en [kind 3] alleen uit.
3.3
De kinderen wonen bij de moeder. Zij vormen een gezin samen met de nieuwe partner van de moeder en met de zoon van de partner en de moeder die is geboren in [geboortemaand] 2019.
3.4
De kinderrechter heeft de kinderen op 7 juni 2018 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is op 22 mei 2019 verlengd tot 7 december 2019.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 14 november 2019 waarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd tot 7 juni 2020. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en een beslissing te nemen die het hof in het belang van de kinderen acht.
4.2
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De redenen voor de beslissing

5.1
De kinderrechter heeft al vastgesteld dat de nationaliteit van de moeder onbekend is waardoor de zaak een internationaal karakter draagt. Iedereen is het er over eens dat op grond van de geldende verordeningen en verdragen de Nederlandse rechter met toepassing van Nederlands recht over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling mag beslissen. De reden daarvoor is dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden toen dit verzoek door de GI werd ingediend bij de kinderrechter.
Wat staat er in de wet
5.2
De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling verlengen met maximaal een jaar. Dat staat in artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling alleen verlengen als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:255 BW:
De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Het proces bij de kinderrechter
5.3
Volgens de moeder heeft zij geen oproep ontvangen en had de kinderrechter haar moeten oproepen per aangetekende brief, omdat de wet dat voorschrijft. De kinderrechter had nu nog niet mogen beslissen omdat de moeder nog niet gehoord is over het verzoek van de GI.
Het hof vindt dat de moeder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit bezwaar, omdat de zaak bij het hof opnieuw en volledig wordt beoordeeld. In de procedure bij het hof heeft de moeder alsnog voldoende gelegenheid gekregen om haar standpunt duidelijk te maken.
Wat het hof vindt van de verlenging van de ondertoezichtstelling
5.4
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van de kinderen nog steeds noodzakelijk is dat zij onder toezicht zijn gesteld. Het hof vindt ook dat de kinderrechter de beslissing voldoende heeft uitgelegd.
Het hof vindt daarbij het volgende belangrijk.
5.5
Toen de ouders nog samenwoonden, hebben zij veel hulpverlening gehad, onder andere in de vorm van 24-uurszorg. Op dit moment woont de moeder samen met haar nieuwe partner, hun zoontje en haar drie kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in een voorziening van Laverio met 24-uurshulp. De moeder en haar nieuwe partner zijn beiden onder bewind gesteld.
Gezien wordt dat de moeder veel liefde heeft voor haar kinderen en dat haar woning altijd netjes en opgeruimd is. De ondersteuning die de moeder minimaal vijf keer per week krijgt is vooral gericht op praktische zaken maar niet op de opvoeding van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De hulpverleners helpen onder andere bij het huishouden en gaan mee naar afspraken. Het hof is het met de GI eens dat het belangrijk is dat er meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder. Het is nu nog onduidelijk of de moeder zelf in staat is de kinderen goed te verzorgen en op te voeden. De GI heeft gedurende de ondertoezicht-stelling signalen gezien die laten zien dat de kinderen zich nog niet voldoende kunnen ontwikkelen.
De GI wil gespecialiseerde hulpverlening inzetten (IOG) om meer te weten te komen over de opvoedvaardigheden van de moeder, maar de moeder wilde aan deze vorm van hulpverlening geen medewerking verlenen. In het dossier van het hof zit een e-mail van een medewerker van Ambiq aan de jeugdzorgwerker ( [vertegenwoordiger van de GI 1] ). Daarin deelt de medewerker van Ambiq mee dat moeder het advies van Ambiq afwijst omdat zij niet weet hoe zij hulp van Ambiq moet combineren met alle afspraken die zij al heeft en dat zij de tijd die zij over heeft wil gebruiken voor haar kinderen. Ambiq kan daarom niet starten. Deze e-mail bevestigt het standpunt van de GI dat de moeder zegt dat zij wil meewerken aan hulpverlening maar in de praktijk haar eigen plan trekt. De moeder laat zich onvoldoende begeleiden. Dat de moeder zegt dat zij zelf hulp inschakelt wanneer dat nodig is en dat de GI contact mag opnemen met de school en de begeleiders, vindt het hof niet genoeg. De moeder verklaart dat zij de GI vaak heeft uitgenodigd om de situatie bij haar thuis te komen bekijken en dat de GI weigert daarop in te gaan. De GI heeft echter uitgelegd dat het niet de bedoeling is dat de GI zo’n onderzoek naar de opvoeding zelf uitvoert. De jeugdzorgwerkers hebben namelijk onvoldoende tijd en middelen om dat zelf uitgebreid te kunnen doen.
5.6
Verder is er, zoals ook blijkt uit het rapport van de raad van 25 juli 2019, geen zicht op het functioneren van de nieuwe partner van de moeder en op wie hij is. Het is bekend dat hij in het verleden strafbare feiten heeft gepleegd. Er is een rapport over hem beschikbaar, maar de moeder en de nieuwe partner stellen dit niet beschikbaar aan de raad en de GI, omdat zij geen vertrouwen in deze instanties hebben. Volgens de hulpverlener van Laverio , die dit rapport wel heeft gelezen, is de veiligheid van de kinderen niet in gevaar. Het hof is het met de GI eens dat de GI dat zelf wil kunnen beoordelen.
5.7
Na de geboorte van de zoon in september 2019 heeft de raad gekozen voor een afspraak met Laverio dat de moeder en haar nieuwe partner meer begeleiding van Laverio krijgen in plaats van dat de raad aan de kinderrechter een ondertoezichtstelling over deze zoon verzoekt. Het hof is van mening dat de situatie voor deze zoon anders is dan voor de kinderen waar het in deze procedure over gaat. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn oudere kinderen die andere en meer uitgebreide opvoedkundige vaardigheden van de moeder en ook van de nieuwe partner vereisen. Het hof volgt de moeder dus niet in haar standpunt dat - omdat voor haar jongste zoon geen ondertoezichtstelling nodig is - een ondertoezichtstelling voor haar drie andere kinderen ook niet meer nodig is.
5.8
Tot slot overweegt het hof nog dat een van de redenen voor de ondertoezichtstelling van de kinderen was dat een goede voorspelbare omgangsregeling tussen de kinderen en de vader moet worden opgebouwd. Dat is nog niet gebeurd. Uit het dossier en de zitting bij het hof begrijpt het hof dat dit vooral komt door (on)mogelijkheden aan de kant van de vader. De moeder werkt wel mee aan contact en zij neemt ook initiatieven, maar dat neemt niet weg dat de omgang nog steeds heel weinig en heel onregelmatig plaatsvindt. Hierdoor is het risico groot dat de kinderen te maken krijgen met hechtingsproblemen. Het hof vindt dat de GI hier ook verder mee aan de slag moet kunnen gaan.
5.9
Alles bij elkaar zijn de zorgen waarom de ondertoezichtstelling van de kinderen eerder is verlengd, dus nog steeds onvoldoende weggenomen.
5.1
De raad geeft in het rapport van 25 juli 2019 aan zorgen te hebben over de vertrouwensbreuk tussen de ouders en Laverio aan de ene kant en de GI aan de andere kant. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen de moeder en de GI nog steeds erg moeizaam verloopt.
Het hof wil de jeugdzorgwerkers van de GI in dat kader meegeven dat zij in het belang van de kinderen misschien iets flexibeler kunnen zijn. Zij zouden kunnen proberen een voor het drukke gezin minder belastende vorm van hulpverlening te bedenken om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en die van haar nieuwe partner. Op dit moment stagneert de situatie.
5.11
Het hof vindt dus dat de ondertoezichtstelling op dit moment nog steeds nodig is en dat deze moet worden verlengd. Dit klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof is het eens met de beslissing van de kinderrechter en zal daarom de beschikking van 19 november 2019 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep het volgende:
bekrachtigt de op 14 november 2019 uitgesproken beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, schriftelijk vastgelegd op 19 november 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.