In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 14 november 2019 had besloten de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 7 juni 2020. De moeder verzocht het hof deze beschikking te vernietigen en een beslissing te nemen die in het belang van de kinderen is. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verweerster in hoger beroep, vroeg het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.
De kinderrechter had eerder vastgesteld dat de nationaliteit van de moeder onbekend was, waardoor de zaak een internationaal karakter heeft. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had besloten de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de zorg voor de kinderen nog steeds noodzakelijk was. De moeder en haar nieuwe partner ontvingen hulp, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende zicht was op de opvoedvaardigheden van de moeder. De GI had signalen ontvangen dat de kinderen zich nog niet voldoende konden ontwikkelen en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de benodigde hulpverlening.
Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter, omdat de zorgen over de opvoeding en de omgang met de vader nog steeds aanwezig waren. De communicatie tussen de moeder en de GI was moeizaam, en het hof adviseerde de GI om flexibeler te zijn in hun aanpak. De beslissing van het hof bevestigde de noodzaak van de ondertoezichtstelling en de verlenging daarvan, in het belang van de kinderen.