In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een eigenaar van een onroerende zaak die bestaat uit een rundveehouderij met woning, diverse bedrijfsopstallen, erf en (onder)grond. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 605.000 per waardepeildatum 1 januari 2016, wat leidde tot aanslagen onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2017. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde voor van respectievelijk € 399.000 en € 535.000.
De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 11 februari 2020 werd het geschil besproken, waarbij de heffingsambtenaar zijn waarde onderbouwde met een taxatierapport. Belanghebbende voerde aan dat er tegenstrijdigheden in het rapport stonden en dat de waardedruk van asbest op de waarde van de onroerende zaak niet correct was vastgesteld.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, ondanks de geopperde tegenstrijdigheden en de waardedruk van asbest. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.