ECLI:NL:GHARL:2020:1782

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
Wahv 200.238.409/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging sanctiebeschikking wegens onterecht parkeren voor een uitrit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 19 april 2018 had geoordeeld dat de betrokkene onterecht had geparkeerd voor een in- en/of uitrit. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de sanctie gematigd tot € 95,-.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing van de officier van justitie in stand heeft gelaten. De betrokkene had in administratief beroep op de juiste wijze verzocht om te worden gehoord, maar de officier van justitie had deze hoorplicht geschonden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte had bevestigd en heeft deze vernietigd.

De zaak betrof een sanctie van € 90,- voor het parkeren voor een in- en/of uitrit, die zou zijn gepleegd op 22 april 2017. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een uitrit op de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd. De foto en de verklaring van de ambtenaar gaven geen aanleiding om te concluderen dat het voertuig hinderlijk geparkeerd stond.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de sanctie opgelegd door de officier van justitie vernietigd. Tevens is bepaald dat het door de betrokkene gestelde bedrag aan zekerheid moet worden gerestitueerd en dat de proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, met een totale vergoeding van € 525,- aan de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.238.409/01
CJIB-nummer
: 206870801
Uitspraak d.d.
: 28 februari 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 19 april 2018, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de gedraging met gewijzigde feitcode ongegrond verklaard en verstaan dat de voor die gewijzigde feitcode geldende sanctie wordt gematigd tot € 95,-.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert onder meer aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie de hoorplicht niet heeft geschonden. Van een kennelijk ongegrond beroep is geen sprake.
2. Het hof stelt vast dat de betrokkene in administratief beroep op de juiste wijze heeft verzocht om te worden gehoord. De aangevoerde bezwaren in administratief beroep kunnen niet als kennelijk ongegrond – dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is – worden aangemerkt. Nu geen van de andere uitzonderingsituaties van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht zich hier voordoet, had de officier van justitie de betrokkene in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. Dat is niet gebeurd.
3. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Nu de beslissingen van de kantonrechter en van de officier van justitie niet in stand blijven, behoeven de overige bezwaren tegen die beslissingen geen bespreking meer. Ter beoordeling van het hof staat nu het beroep tegen de inleidende beschikking.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 90,- voor: “parkeren voor een in- en/of uitrit”. Deze gedraging zou zijn verricht op 22 april 2017 om 20:40 uur op de Hertzogstraat in ‘s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De officier van justitie heeft tijdens de zitting bij de kantonrechter voorgesteld de feitcode te wijzigen in feitcode R 395, een voertuig op een zodanige wijze laten staat waardoor op de weg gevaar wordt/kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt/kan worden gehinderd. Het hof zal de feitcode niet wijzigen. Wijziging van de feitcode is niet mogelijk nu het sanctiebedrag voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 hoger is dan het bedrag van de aan de betrokkene opgelegde sanctie. Dat het eerstbedoelde sanctiebedrag kan worden gematigd om te voorkomen dat de betrokkene in een nadeliger positie komt dan hij zou zijn geweest wanneer hij geen beroep had ingesteld doet daaraan niet af (vgl. het arrest van het hof van 4 februari 2019, met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:1146).
6. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene pech had met zijn auto en dat hij deze met geen mogelijkheid kon verplaatsen. Wat verder in het zaakoverzicht staat vermeld is onwaar. Er was op een enkele manier sprake van belemmering van de doorgang of van een gevaarlijke situatie. Ook is het zaakoverzicht niet onder ede geschreven. Er had een aanvullend proces-verbaal opgevraagd moeten worden.
7. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Op grond van dit artikellid mag een bestuurder zijn voertuig niet parkeren voor een inrit of een uitrit.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat het voertuig stond geparkeerd voor een inrit en/of uitrit. Het betrof een in- en/of uitrit naar: uitrit van een 30 km straat. De doorgang naar de inrit en/of uitrit werd hierdoor gehinderd/geblokkeerd. Deze hinder/blokkade bleek uit: zicht op het verkeer van kruisende weg wordt belemmerd plus dat voetgangers worden gehinderd.”
9. Verder bevat het dossier een foto van de gedraging. Hierop is het voertuig van de betrokkene te zien. Het voertuig staat geparkeerd in een bocht op een met klinkers bestrate rijbaan naast een rij paaltjes. De met klinkers bestrate rijbaan lijkt op dezelfde wijze door te lopen na de bocht.
10. Om te kunnen vaststellen of de onder 4. genoemde gedraging is verricht, moet komen vast te staan dat op de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd kan worden sprake is van een uitrit.
11. De begrippen in- en uitrit zijn in de wet niet (meer) gedefinieerd, omdat zich in de praktijk vele verschillende feitelijke situaties voordoen die zich lastig in een definitie laten vangen. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- en/of uitrit, is daarom van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij die uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingssituatie een belangrijke rol. Bij de vormgeving van een uitritconstructie kan daarbij worden gedacht aan een trottoir of fietspad langs de doorgaande weg dat op nagenoeg dezelfde hoogte en in soortgelijke verharding doorloopt over de zijweg en/of de toepassing van zogenaamde inritblokken.
12. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een uitrit op de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd. Op de foto is niets te zien waardoor voor verkeersdeelnemers herkenbaar zou moeten worden dat sprake is van een uitrit. Ook uit de verklaring van de ambtenaar blijkt hiervan niet. In tegendeel, uit de verklaring van de ambtenaar moet worden afgeleid dat het voertuig van de betrokkene stond voor de uitmonding van een doorgaande weg. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De inleidende beschikking kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
13. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift dienen in totaal twee procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 525,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 525,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 206870801 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 525,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.