ECLI:NL:GHARL:2020:1817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
Wahv 200.200.608/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende de beslissing van de kantonrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 28 september 2016 een beslissing heeft genomen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [B], heeft beroep aangetekend tegen een beschikking van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft tevens een proceskostenvergoeding toegewezen van € 124,-.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof heeft de inhoud van een eerder tussenarrest van 6 januari 2020 overgenomen en de beroepsgronden van de gemachtigde beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat een beroepschrift, conform artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorzien moet zijn van beroepsgronden. Het hof heeft geoordeeld dat de gemachtigde niet tijdig heeft verzocht om verstrekking van afschriften van het procesdossier, waardoor er geen sprake is van schending van het recht op kennisname van de stukken.

De gemachtigde heeft betoogd dat de kantonrechter hem geen afschrift van het procesdossier heeft verstrekt, maar het hof heeft geoordeeld dat de informatieverplichting is nageleefd. Het hof heeft ook de argumenten van de gemachtigde over de schouw van de bebording en de geautomatiseerde snelheidsovertreding beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de betwisting van de aanwezigheid van de bebording niet is weerlegd en dat de gedraging is vastgesteld op basis van de gegevens in het zaakoverzicht. Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigd en het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.200.608/01
CJIB-nummer
: 191796210
Uitspraak d.d.
: 2 maart 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2016, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] , kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 124,-.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 6 januari 2020 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van de betrokkene de beroepsgronden aangevuld.
De advocaat-generaal heeft aanvullende stukken in het geding gebracht.
De gemachtigde van de betrokkene heeft op die stukken gereageerd. Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.

De beoordeling

1. Een beroepschrift moet, gelet op artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn voorzien van beroepsgronden. Wanneer beroepsgronden ontbreken of is verzocht om een termijn voor het indienen of de aanvulling van gronden, kan daarvoor een nadere gelegenheid worden gegeven. Deze situaties doen zich hier niet voor. Bij tussenarrest van 6 januari 2020 heeft het hof, op basis van de beroepsgronden van de gemachtigde, de omvang van het geschil vastgesteld. Het daarna nog indienen van een nieuwe beroepsgrond is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof laat de inhoud van de e-mail van 7 januari 2020 daarom buiten beschouwing.
2. Het hof wijst het bij fax van 29 januari 2020 gedane verzoek om een behandeling ter zitting af. De Wahv kent niet de mogelijkheid om – anders dan in het beroepschrift of in reactie op het verweerschrift – te verzoeken om een behandeling ter zitting.
3. De gemachtigde heeft onder meer aangevoerd dat de kantonrechter hem geen afschrift van het procesdossier heeft verstrekt, terwijl hier wel om was verzocht.
4. In de fase van het beroep bij de kantonrechter wordt het verstrekken van stukken geregeld in artikel 11, vijfde lid, (destijds: vierde lid) van de Wahv (vergelijk het arrest van dit hof van 4 juli 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:5606).
5. Ingevolge deze bepaling worden alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken in de fase van het beroep bij de kantonrechter neergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier meegedeelde termijn deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen.
6. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde er bij brief van 16 augustus 2016 op is gewezen dat de op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende een in die brief vermelde termijn ter inzage liggen op de griffie van de rechtbank. Daarmee is de informatieverplichting nageleefd (vgl. het arrest van het hof van 20 september 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:7674). Nu niet is gesteld of gebleken dat de gemachtigde binnen de termijn van de terinzagelegging van de stukken heeft verzocht om verstrekking van afschriften, is er geen sprake van schending van het recht op kennisname van de stukken. Het verweer faalt.
7. Van de advocaat-generaal is een ‘proces-verbaal van schouw digitale flitspaal’ ontvangen, gedateerd 16 september 2014. Het proces-verbaal houdt in dat de flitspaal met HHM-nummer 3480, op de N57 te Goedereede, richting Stellendam, inclusief het verkeersbord A1: 50 km/u, geplaatst op ongeveer 200 meter voor de flitspaal, zijn geschouwd op 16 september 2014. Aan het proces-verbaal is een overzicht ‘schouwing flitspalen’ van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie gehecht, gedateerd 23 januari 2020. Dit overzicht betreft blijkens het HHM-nummer dezelfde flitspaal.
8. De advocaat-generaal heeft de werkwijze bij het schouwen van bebording voor vaste flitspalen toegelicht. Aan een eenmalig opgemaakt proces-verbaal van schouw wordt een lijst gehecht waarop elke volgende schouw wordt geregistreerd. Die lijst wordt voortdurend bijgehouden.
9. De gemachtigde van de betrokkene betoogt dat op basis van de overgelegde stukken hooguit kan worden geconcludeerd dat er op 16 september 2014 een schouw heeft plaatsgevonden. Het overzicht ‘schouwing flitspalen’ overtuigt wat de gemachtigde betreft niet, nu dit door iedereen kan zijn opgesteld en niet tot een bevoegde ambtenaar is te herleiden.
10. Zoals in het tussenarrest is overwogen, kan volgens vaste rechtspraak van het hof de betwisting van de aanwezigheid van (deugdelijke) bebording bij snelheidsovertredingen die op geautomatiseerde wijze worden vastgesteld, slechts worden weerlegd aan de hand van stukken – bijvoorbeeld schouwrapporten – die aannemelijk maken dat ten tijde van de constatering wél deugdelijke bebording aanwezig was (vgl. het arrest van het hof van 25 september 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:8537).
11. Het overzicht ‘schouwing flitspalen’ houdt een lijst in van data, tijdstippen en verbalisantnummers. In een kolom met de titel: ‘schouw OK’, staat achter elke datum ‘ja’ vermeld. Het hof acht op basis van dit overzicht aannemelijk dat de ambtenaren waarvan het verbalisantnummer is vermeld op (onder meer) 29 mei 2015 en op 9 november 2015 een schouw hebben uitgevoerd, waarbij het verkeersbord A1 op de N57 telkens in goede orde is aangetroffen. Aanwijzingen dat dit op de datum van de constatering, 18 augustus 2015, anders zou zijn geweest, zijn er niet, zodat ervan kan worden uitgegaan dat dit bord ook toen aanwezig is geweest. Het verweer op dit punt wordt verworpen (vgl. in soortgelijke zin het arrest van het hof van 30 januari 2020, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2020:802).
12. De gemachtigde wijst er verder op dat niet alle nummers op het zaakoverzicht zijn vermeld op de foto's en vice versa. Daarom zou de gedraging niet kunnen worden vastgesteld. Voor het overige volstaat de gemachtigde met het ontkennen van de gedraging.
13. Uit het zaakoverzicht blijkt dat door geijkte radarapparatuur op geautomatiseerde wijze is vastgesteld dat met het voertuig van de betrokkene met een gecorrigeerde snelheid van 61 km/u is gereden. Het is niet vereist dat alle in het zaakoverzicht voorkomende nummers bij de foto’s worden vermeld en vice versa. Tot slot leidt de enkele ontkenning van de gedraging niet tot twijfel aan de juistheid van de gegevens in het zaakoverzicht. Nu het verweer omtrent de bebording is weerlegd, kan op basis van de gegevens in het zaakoverzicht worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
14. Geen van de beroepsgronden treft doel. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bevestigd. Dat brengt mee dat het verzoek om een kostenvergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.