ECLI:NL:GHARL:2020:1894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
200.264.246/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde woning na bedreiging met een mes

In deze zaak gaat het om een vordering tot ontruiming van een gehuurde woning door de verhuurder, die stelt dat de huurder hem met een mes heeft bedreigd. De procedure startte met een kort geding bij de kantonrechter, waar de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming vorderde. De kantonrechter wees de ontbinding af, maar kende de ontruiming toe. De huurder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de ontruiming, gezien de ernstige bedreiging die de huurder heeft geuit. De verhuurder heeft voldoende bewijs geleverd van de bedreiging, en de huurder heeft deze stellingen niet gemotiveerd weersproken. Het hof concludeert dat de huurder ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, waardoor de verhuurder niet kan worden gevergd om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De vordering tot ontruiming wordt in hoger beroep bekrachtigd, en de huurder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.246/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7798433)
arrest in kort geding van 3 maart 2020
in de zaak van

1.[appellante] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
2. [appellant] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. G.J. de Kaste, kantoorhoudend te Amersfoort,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg, kantoorhoudend te Purmerend.

1.1. Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het verloop van de procedure bij de kantonrechter blijkt uit het vonnis van de kantonrechter van 3 juli 2019.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 1 augustus 2019;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben [appellanten] c.s. de gelegenheid gekregen op de bij memorie van antwoord overgelegde producties te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Partijen hebben daarop de processtukken ingediend, waarna het hof arrest heeft bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] c.s. in hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van beide instanties.
c.s. concluderen tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter en tot veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten (en nakosten) in beide instanties. Daarnaast vorderen zij dat [appellanten] c.s. worden veroordeeld in de kosten van de ontruiming, die inmiddels heeft plaatsgevonden.

3.3. De vaststaande feiten en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[appellanten] c.s. huren sinds 23 januari 2019 de woning aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning) van [geïntimeerden] c.s.
3.3
Naar aanleiding van klachten van omwonenden hebben [geïntimeerden] c.s. in een brief van
2 februari 2019 onder meer het volgende aan [appellanten] c.s. geschreven:

Op 31 januari jl. is er een melding gedaan van overlast door uw buren. Zij gaven aan last te hebben van onderling geschreeuw middenin de nacht, dat u bij hen aan de deur bent geweest met de vraag naar geld en/of tweedehands spullen en dat er over en weer woorden zijn gemaakt (…).Ondanks dat u aangeeft zich niet te herkennen in deze situatie, moet ik als verhuurder vaststellen dat u beiden zelf de buren bent gaan opzoeken. Ook heeft u mij zelf aangegeven de buren ‘op hun bek te slaan’.”
3.4
Op 10 mei 2019 hebben [geïntimeerden] c.s. de woning bezocht in verband met een melding van lekkage. Er is die dag ook een loodgieter in de woning geweest. Deze loodgieter, de heer
[C] van Friso Bouwgroep, heeft in een e-mailbericht aan [geïntimeerden] c.s. van
13 mei 2019 onder meer het volgende geschreven:

Ter plaatse is de situatie redelijk dreigend, huurder komt dreigend over en VZ [hof: verzekerde, [geïntimeerden] ] oogt angstig richting de huurder. (…) VZ vraagt mij gedurende de wachttijd te blijven ivm de dreiging vanaf de huurder. Tussendoor ruimte opgemeten en paar foto’s gemaakt. Gezien de dreigende situatie enigzins gebrekkig.
3.5
[geïntimeerden] c.s. hebben op 16 en 18 mei 2019 aangifte van bedreiging gedaan tegen [appellant] gedaan. Hun aangifte komt er in de kern op neer dat [appellant] hen op 10 mei 2019 met een groot mes heeft bedreigd.
3.6 In een e-mailbericht van 25 juni 2019 aan [geïntimeerden] c.s. heeft mevrouw [D] , een van de buren van [appellanten] c.s., onder meer het volgende geschreven:

Heb de politie verteld dat ik er bij was met de verhuurders bij hun in huis was. Er moest nog een kraan op die paste niet (meneer) [appellant] werd erg boos en pakte een mes (brood Slagers mes) en begon te dreigen en te schreeuwen moet een nieuwe kraan op dat was ook gedaan maar paste niet nou dan moet je even wachten toch lijkt mij ze zaten niet zonder water. (…)Toen ze het rapport van de politie kregen kwam zij bij mij dat ik een getuigenis had afgelegd heb het gelezen en vroegen mij dat ik dat terug wou trekken heb nee gezegd.Buren zeiden dat het mes op het aanrecht lag en er af viel ik zei nee lag met voorbedachten rade op het kastje van de tv daar zat [appellant] naast om het zo te pakken en hebben geen woord meer met mij gewisseld.”
3.7
[geïntimeerden] c.s. hebben [appellanten] c.s. in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter. Zij hebben ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming en het ontruimd houden van de woning gevorderd. [appellanten] c.s. hebben verweer gevoerd.
De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen, maar de vordering tot ontruiming van de woning toegewezen en [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten.
3.8
Op 8 augustus 2019 is het vonnis tot ontruiming ten uitvoer gelegd.

4.4. Spoedeisend belang

4.1
Het hof moet ook in hoger beroep (zo nodig ambtshalve) beslissen of [geïntimeerden] c.s. een spoedeisend belang hebben bij hun vordering tot ontruiming en het ontruimd houden van het gehuurde. Dat is het geval, gelet op de aard van de vordering, die erop neerkomt dat [appellanten] c.s. zo ernstig zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst dat van [geïntimeerden] c.s. niet verwacht mag worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten.
4.2
In hoger beroep hebben [geïntimeerden] c.s. hun vordering vermeerderd in die zin dat zij nu ook de daadwerkelijk gemaakte kosten van ontruiming vorderen. Bij deze vordering hebben [geïntimeerden] c.s. geen spoedeisend belang. Het betreft een geldvordering van betrekkelijk geringe omvang, die niet is te beschouwen als een nevenvordering van de vordering tot ontruiming. De vordering ontstaat pas nadat ontruimd is. Welbeschouwd is sprake van een vordering tot schadevergoeding wegens de gestelde toerekenbare tekortkoming(en) in de verplichtingen uit de huurovereenkomst door [appellanten] c.s. Het ligt voor de hand die vordering in te stellen in een bodemprocedure, waarin geoordeeld wordt over de ontbinding van de overeenkomst wegens dezelfde toerekenbare tekortkoming(en).
4.3
Gelet op dit oordeel over de vordering tot vergoeding van de ontruimingskosten, hebben [appellanten] c.s. er geen belang bij alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om gehoord te worden over deze vordering.

5.De bespreking van de grieven

5.1
[appellanten] c.s. hebben drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter. Volgens [geïntimeerden] c.s. is onduidelijk tegen welke overwegingen van het vonnis de grieven zich richten en kunnen ze alleen om die reden al niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
Het hof volgt hen niet in dit betoog. Uit de grieven blijkt duidelijk met welke overwegingen van het vonnis [appellanten] c.s. het niet eens zijn. Uit de memorie van antwoord blijkt trouwens dat [geïntimeerden] c.s. dat ook goed begrepen hebben.
5.2
De grieven hangen met elkaar samen en komen erop neer dat de kantonrechter de vordering tot ontruiming ten onrechte heeft toegewezen. Het hof zal de grieven niet afzonderlijk, maar tezamen bespreken.
5.3
Uitgangspunt is dat een tekortkoming van voldoende gewicht van de huurder recht geeft op ontbinding van de huurovereenkomst. In zo’n geval behoeft van de verhuurder niet gevergd te worden dat hij met de huurder verder moet. Bij de vraag of een ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn en kan onder meer rekening worden gehouden met het belang van de huurder om het ingrijpende gevolg van ontbinding van ontbinding en ontruiming te vermijden. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van huurovereenkomst van voldoende gewicht is om de huurovereenkomst te ontbinden (vgl. Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
5.4
Een huurovereenkomst kan alleen in een bodemprocedure worden ontbonden. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de overeenkomst dan ook terecht afgewezen. Een vordering tot ontruiming is wel toewijsbaar in kort geding. Het genoemde arrest van de Hoge Raad is ook gewezen in de context van een procedure waarin de verhuurder van woonruimte in kort geding ontruiming van het gehuurde vorderde. Voor toewijzing is vereist dat waarschijnlijk is dat een vordering tot ontbinding in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen en dat van de verhuurder, mede gelet op de belangen van de huurder bij voortzetting van de bewoning tot in de bodemprocedure is beslist, niet kan worden gevergd dat met de ontruiming wordt gewacht totdat de bodemprocedure zal zijn gevoerd.
5.5
In dit geval is aan de vereisten voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding voldaan. Daarvoor is het volgende van belang.
5.6
[geïntimeerden] c.s. hebben hun stelling dat [appellant] hen ernstig heeft bedreigd met een groot mes duidelijk onderbouwd. Zij hebben hun uitvoerige aangiften overgelegd, waarin zij gedetailleerd aangeven dat en onder welke omstandigheden de bedreiging op 10 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Hun aangiften worden op essentiële onderdelen onderbouwd door de
schriftelijke verklaringen van [C] en [D] .
5.7
[appellanten] c.s. hebben de stellingen van [geïntimeerden] c.s. niet gemotiveerd weersproken. Zij hebben in hoger beroep niet uitdrukkelijk ontkend dat [appellant] [geïntimeerden] c.s. op
10 mei 2019 met een groot mes heeft bedreigd. Zij beperken zich tot wat algemene opmerkingen, inhoudende dat een aangifte niet betekent dat het ook is gebeurd. Ook stellen
zij vast dat nog geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden. Dat de door [geïntimeerden] c.s. gedetailleerd omschreven bedreiging niet heeft plaatsgevonden, en op welke punten de stellingen van [geïntimeerden] niet correct zijn, voeren [appellanten] c.s. niet aan.
5.8
Bij deze stand van zaken moet er in deze procedure van worden uitgegaan dat [appellant] [geïntimeerden] c.s. op 10 mei 2019, toen [geïntimeerden] c.s. in de woning waren om een klacht van [appellanten] c.s. te verhelpen, ernstig heeft bedreigd. Daarmee staat ook vast dat [appellanten] c.s. (het handelen van [appellant] wordt ook aan [appellanten] toegerekend) op ernstige wijze zijn tekortgeschoten in hun verplichting zich als een goed huurder te gedragen. Door de ernstige bedreiging hebben ze het [geïntimeerden] c.s. nagenoeg onmogelijk gemaakt om hun bevoegdheden en verplichtingen uit de huurovereenkomst - waaronder de verplichting tot herstel van gebreken - uit te oefenen respectievelijk na te komen. [geïntimeerden] c.s. kunnen er niet op vertrouwen dat zij wanneer zij in verband met de uitvoering van de huurovereenkomst in of bij de woning moeten zijn of overleg moeten voeren met [appellanten] c.s. niet opnieuw bedreigd of mogelijk zelfs mishandeld worden. Gelet hierop is zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden. De aard en ernst van de tekortkoming zijn zodanig dat het woonbelang van [appellanten] c.s. – ook wanneer [appellanten] zoals [appellanten] c.s. stellen, maar verder niet onderbouwen, medische zorg nodig heeft – niet aan ontbinding in de weg staat.
5.9
Het feit dat [appellanten] c.s. het aan [geïntimeerden] c.s. door de bedreiging feitelijk onmogelijk maken om als verhuurder op te treden rechtvaardigt in dit geval ook de toewijzing van de vordering tot ontruiming in kort geding. Van [geïntimeerden] c.s. kan niet gevergd worden dat het gebruik van de woning gedurende de duur van een eventuele bodemprocedure wordt voortgezet, ook wanneer rekening wordt gehouden met het belang van [appellanten] c.s. bij continuering van de bewoning. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat [geïntimeerden] c.s., onbestreden door [appellanten] c.s., gemotiveerd hebben gesteld dat zij in de – relatief korte – periode waarin [appellanten] c.s. de woning hebben bewoond veelvuldig contact hebben gehad met [appellanten] c.s., omdat [appellanten] c.s. vaak klaagden over allerlei gebreken aan de woning. Door de bedreiging is contact tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. uitermate complex geworden, als het al niet onmogelijk is geworden.
5.1
De conclusie is dat de grieven falen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [appellanten] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met nakosten.

6.6. De beslissing in kort geding

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis dat de kantonrechter te Leeuwarden op 3 juli 2019 tussen partijen heeft gewezen;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. gevallen, op € 324,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de nakosten van € 157,-, met de bepaling dat dit bedrag met € 82,- zal worden verhoogd wanneer [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten en de nakosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest (en voor wat betreft de verhoging van de nakosten vanaf het moment dat deze verhoging verschuldigd wordt);
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, W.P.M. ter Berg en O.E. Mulder en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.