ECLI:NL:GHARL:2020:2145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.246.423
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en schending van het gelijkheidsbeginsel bij de gemeente Apeldoorn met betrekking tot de bouw van een tweede woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de gemeente Apeldoorn, waarbij [appellante] stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de realisatie van een tweede woning op haar perceel. Nadat [appellante] haar perceel had verkocht, kreeg de nieuwe eigenaar wel toestemming voor de bouw van een tweede woning. [Appellante] verwijt de gemeente dat zij het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat andere eigenaren in vergelijkbare situaties wel toestemming kregen voor de bouw van een tweede woning.

De procedure begon bij de rechtbank Gelderland, waar [appellante] haar vorderingen in eerste aanleg zag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel en dat er geen causaal verband was tussen het handelen van de gemeente en de door [appellante] gestelde schade. In hoger beroep heeft het gerechtshof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of de gemeente inderdaad het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.

Het hof concludeert dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het enkele feit dat Vastbouw wel toestemming kreeg voor de bouw van een tweede woning, terwijl [appellante] dat niet kreeg, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van ongelijke behandeling. Er zijn essentiële verschillen tussen de situaties van Vastbouw en [appellante], waaronder de aard van de akoestische onderzoeken en het feit dat [appellante] geen anterieure overeenkomst met de gemeente heeft gesloten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.423/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/325962)
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] (Gld),
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
de gemeente Apeldoorn,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. S.A.L. van de Sande, kantoorhoudend te Breda.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Het verloop van de procedure bij de rechtbank blijkt uit de vonnissen van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Zutphen (hierna: de rechtbank) van
23 februari en 27 juni 2018 (hersteld op 31 juli 2018).

2.2. De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 6 september 2018;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen het procesdossier ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de rechtbank van 27 juni 2018 en het herstelvonnis vernietigd worden en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.

3.3. Waar het om gaat

3.1
[appellante] verwijt de gemeente onrechtmatig te hebben gehandeld door niet mee te werken aan het realiseren van een tweede woning op haar perceel in [A] . Kort nadat zij het perceel had verkocht, heeft de gemeente wel meegewerkt aan het realiseren van een tweede woning op dat perceel. Bovendien heeft de gemeente die medewerking verleend aan de eigenaren van percelen in de omgeving. Volgens [appellante] heeft de gemeente het gelijkheidsbeginsel geschonden door in een identieke situatie wel aan anderen, maar niet aan haar medewerking te verlenen aan het realiseren van een tweede woning. Zij heeft daardoor schade geleden.
3.2
Bij de beoordeling van het geschil tussen [appellante] en de gemeente kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
3.3
[appellante] was vanaf 11 mei 2007 eigenaar van een perceel grond en een daarop staande woning aan de [a-straat] 164 te [A] (hierna: het perceel). Zij heeft het perceel op 25 juni 2010 geleverd aan Vastbouw Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: Vastbouw) ter uitvoering van een koopovereenkomst van 27 april en 3 mei 2010. [appellante] was tot verkoop van het perceel gedwongen door de bank die een recht van hypotheek op het perceel gevestigd had.
3.4
Op 29 oktober 2009 heeft [appellante] de gemeente verzocht om medewerking te verlenen aan de realisatie van een tweede woning op het perceel. Het op dat moment geldende bestemmingsplan stond deze bouw niet toe.
In reactie op dit verzoek heeft [B] , bestuurlijk jurist van de gemeente (hierna: [B] ), [appellante] in een brief van 21 december 2009 laten weten dat de gemeente was gestart met de voorbereidingen voor een nieuw bestemmingsplan en dat aan [appellante] , indien haar verzoek om een nieuwe bouwmogelijkheid kansrijk zou zijn, een overeenkomst zou worden toegestuurd waarin "
de voorwaarden voor de nieuwe ontwikkeling zijn beschreven" en waarin wordt "
aangegeven welke onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd."
3.5
In een e-mailbericht van 22 december 2009 aan [B] heeft [appellante] een telefoongesprek met [B] bevestigd, waarin aan de orde is geweest dat er een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. [appellante] wilde graag spoedig antwoord op de vraag welke opdracht zij moest verstrekken om te voorkomen dat zij een onnodig uitgebreid onderzoek zou laten verrichten. [appellante] wilde het onderzoek snel inplannen zodat de gemeente nog "voor 22 januari/veiling" een intentieverklaring kon afgeven.
[B] antwoordde diezelfde dag dat het perceel bij het onderzoek tot nu toe een redelijke kans maakt op een positieve beoordeling mits de nieuwe bouwlocatie voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor verkeerslawaai van de Wet geluidhinder. De gemeente kan geen intentieverklaring afgeven, maar als ook uit de definitieve beoordeling blijkt dat het verzoek kansrijk is, krijgt [appellante] een zogenaamd anterieur contract aangeboden, waarin de relevante voorwaarden staan, onder meer over het akoestisch onderzoek. [B] schrijft verder dat het [appellante] vrij staat om alvast een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren.
3.6
In opdracht van [appellante] heeft Sain Milieuadvies B.V. (hierna: Sain) een akoestisch onderzoek gedaan. Sain heeft op 25 januari 2010 schriftelijk gerapporteerd. Haar conclusie is dat de geluidsbelasting ten gevolge van de [a-straat] de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde overschrijdt en dat de geluidsbelasting van het kanaal Zuid de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar de maximale grenswaarde niet.
In de conclusie is verder vermeld:
"
Het realiseren van een geluidgevoelige bestemming is alleen mogelijk indien er maatregelen genomen worden waardoor de overschrijding van de maximale grenswaarde wordt weggenomen en waarmee aan het gemeentelijk beleid kan worden voldaan.Gezien de mate van overschrijding zullen maatregelen aan de bron (stiller asfalt) of in de overdracht (scherm/wal) echter niet afdoende zijn om de overschrijding van de maximale grenswaarde door de [a-straat] op te heffen. Het toepassen van een "dove gevel" in het bouwplan zal eveneens op bezwaren stuiten. Zowel de voorgevel als de zijgevels zouden doof moeten worden uitgevoerd, terwijl de gemeente streeft naar maximaal één "dove gevel". Ook zou de geluidsbelasting op de achtergevel moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, zodat deze als geluidluwe gevel beschouwd kan worden."
3.7
In reactie op het verzoek van [appellante] van 29 oktober 2009 heeft [B] in een brief van 24 maart 2010 namens de gemeente geschreven dat de gemeente bereid is om op basis van een globale beoordeling van het plan van [appellante] een bestemmingsplan in procedure te brengen voor het realiseren van een extra woning. Met de procedure wordt begonnen als er met [appellante] overeenstemming is bereikt over de grondexploitatie, zoals vastgelegd in de bijgevoegde anterieure overeenkomst. In de brief is onder meer aangegeven dat de door het verkeer veroorzaakte geluidsbelasting op de gevel van de te bouwen woning de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder overschrijdt. In dat geval moet door middel van een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
heeft de anterieure overeenkomst niet ondertekend.
3.8
[appellante] heeft het rapport van Sain per e-mailbericht van 31 maart 2010 naar [B] gestuurd. In het e-mailbericht heeft zij gerefereerd aan plannen om de geluidsnormen voor woningbouw te vereenvoudigen. Wanneer die plannen worden gerealiseerd zou een bovengrens van 65 dB gelden en aan die bovengrens voldoet de kavel, zodat de bestemming kan worden gewijzigd, aldus [appellante] .
3.9
In een e-mailbericht van 8 april 2010 aan [appellante] heeft [B] gereageerd met de mededeling dat zij van de akoestisch specialiste van de gemeente heeft begrepen dat de door [appellante] genoemde plannen inderdaad bestaan, maar dat de realisering ervan op de lange termijn wordt voorzien en dat de gemeente daarop niet kan anticiperen. [appellante] zal om te worden betrokken bij de wijziging van het bestemmingsplan moeten voldoen aan de nu geldende normen. [B] zal het akoestisch onderzoek van Sain laten beoordelen door de afdeling milieu van de gemeente en aan de afdeling vragen of er een reden is om een hogere grenswaarde af te geven.
In een e-mailbericht van 3 mei 2010 aan [appellante] schrijft [B] :
"
Ik heb het onderzoek aan een akoestisch specialist voorgelegd. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting dusdanig hoog is dat de maximaal toelaatbare grenswaarde wordt overschreden. Het onderzoek is correct uitgevoerd. Het gebied moet worden beschouwd als buitengebied met bijbehorende normstelling. Er is dus geen ruimte om een beschikking om een hogere grenswaarde ter verlenen aanwezig.(…)Op het moment dat wij een bestemmingsplan in procedure brengen zonder beschikking om een hogere grenswaarde, dan haalt het plan de eindstreep niet."
3.1
Vastbouw heeft op 16 september 2010 een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente. Vastbouw heeft Munsterhuis geluidsadvies B.V. (hierna: Munsterhuis) opdracht gegeven akoestisch onderzoek te doen. Dat heeft geresulteerd in twee rapporten. In het eerste rapport van 17 december 2010 is geconcludeerd dat de geluidsbelasting van het wegverkeer op de [a-straat] zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal toelaatbare geluidsbelasting overschrijdt en dat vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere grenswaardeprocedure moet worden gevolgd.
De gemeente heeft daarop kenbaar gemaakt dat het plan van Vastbouw om een tweede woning op het perceel te realiseren alleen kan worden uitgevoerd wanneer een maatregelenonderzoek wordt verricht waaruit volgt dat kan worden voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde.
Uit het tweede rapport van Munsterhuis, van 29 september 2011, blijkt dat na verplaatsing van de te bouwen woning naar een verder van de weg gelegen plek, het uitvoeren van (delen van) de gevels als "dove gevels" en het oprichten van geluidsschermen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de maximaal toelaatbare geluidsbelasting niet. Daarom dient voor de woning een hogere grenswaarde procedure te worden gevoerd, aldus Munsterhuis.
3.11
Bij beschikking van 21 juni 2012 hebben B&W van de gemeente voor onder meer een te bouwen woning op het perceel een hogere grenswaarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld.
3.12
Eind 2010 is het voorontwerp voor het bestemmingsplan “Loenen en Veldhuizen” door de gemeente ter inzage gelegd. Daarin was aan het perceel een agrarische bestemming toegekend en werd niet voorzien in de mogelijkheid van een tweede woning. In het op 5 april 2012 vastgestelde ontwerp bestemmingsplan "Loenen en Veldhuizen" is aan de gronden waarop het perceel ligt de bestemming "Wonen" toegekend met als specifieke aanduiding voor het gebruik ter plaatse: "geluidwerende maatregelen". Het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van een tweede woning. Het bestemmingsplan is voor wat betreft het perceel op 11 juli 2013 conform het ontwerp vastgesteld.
3.13
In een brief van de toenmalige advocaat van [appellante] van 9 juli 2015 is de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door [appellante] geleden schade vanwege het onrechtmatige handelen van de gemeente jegens [appellante] , daarin bestaande dat de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
3.12
[appellante] heeft de gemeente gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en de daardoor geleden schade vergoed moet worden. Volgens [appellante] heeft de gemeente het gelijkheidsbeginsel geschonden door in een identieke situatie aan Vastbouw wel en aan [appellante] niet toe te staan dat op het perceel een tweede woning wordt gerealiseerd. Bovendien heeft de gemeente aan diverse andere eigenaren van percelen aan de [a-straat] te [A] de bouw van een tweede woning op het perceel toegestaan.
3.14
Nadat de rechtbank in het tussenvonnis van 6 december 2017 een comparitie van partijen had gelast, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 27 juni 2018 de vorderingen van [appellante] afgewezen. Volgens de rechtbank is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat causaal verband tussen het door [appellante] aan haar vordering ten grondslag gelegde handelen van de gemeente en de door [appellante] gestelde schade ontbreekt. De rechtbank heeft [appellante] in de proceskosten veroordeeld. In het herstelvonnis heeft de rechtbank het bedrag van de proceskostenveroordeling gecorrigeerd.

4.4. Het geschil in hoger beroep

4.1
[appellante] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Ook in hoger beroep staat dan ook de vraag centraal of de gemeente het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
4.2
Van ongelijke behandeling kan alleen sprake zijn als gelijke of vergelijkbare gevallen ongelijk worden behandeld zonder dat daarvoor een objectieve of redelijke rechtvaardiging bestaat.
4.3
Dat daarvan in de verhouding tussen haar en andere omwonenden die wel de mogelijkheid van een tweede woning op hun perceel gekregen hebben, sprake is geweest, heeft [appellante] ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen inzicht verstrekt in de situatie van die andere omwonenden. Onduidelijk is of (en zo ja in welke mate) bij deze omwonenden bijvoorbeeld sprake was van overschrijding van de geluidsnormen en hoe de plannen van deze buren zich verhielden tot de mogelijkheden die het oude en het nieuwe bestemmingsplan boden. Omdat [appellante] op dit punt in haar stelplicht is tekortgeschoten, is bewijslevering niet aan de orde. Voor zover het bewijsaanbod van [appellante] op de situatie van deze omwonenden betrekking heeft, wordt het gepasseerd.
4.4
Het enkele feit Vastbouw (in 2012) wel de mogelijkheid van een tweede woning op het perceel heeft gekregen en [appellante] niet, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van ongelijke behandeling. Er is sprake van essentiële verschillen tussen de situatie van Vastbouw (in 2012) en die van [appellante] in de periode tot begin mei 2010:
a. Aard, diepgang en uitkomst van de akoestische onderzoeken waarmee de verzoeken van [appellante] en Vastbouw zijn onderbouwd verschillen.
Het onderzoek van Sain is een akoestische inventarisatie, geen akoestisch onderzoek in de zin van artikel 77 lid 2 Wet geluidhinder. Het heeft dan ook, anders dan de onderzoeken van Munsterhuis, een summier karakter. Het onderzoek van Sain laat ook maar één conclusie toe, te weten dat niet zodanige maatregelen kunnen worden getroffen bij de ontvanger dat de maximale grenswaarde niet langer wordt overschreden. In dit verband is van belang dat Sain, waarschijnlijk vanwege het karakter van het door haar verrichte onderzoek, geen onderzoek heeft gedaan naar de doeltreffendheid van de door haar als mogelijkheid genoemde geluidsbeperkende maatregelen bij de ontvanger en ook geen concrete maatregelen voorstelt, waarmee de maximale grenswaarde niet wordt overschreden.
Uit de beide rapporten van Munsterhuis volgt dat het treffen van geluidsbeperkende maatregelen er wel toe zou kunnen leiden dat de maximaal toelaatbare grenswaarde niet zou worden overschreden. Op grond van die conclusie behoorde het vaststellen van hogere waarden wèl tot de mogelijkheden.
b. [appellante] is geen anterieure overeenkomst met de gemeente aangegaan, Vastbouw wel.
De gemeente heeft ook [appellante] aangeboden een anterieure overeenkomst aan te gaan, heeft haar ook het contract waarin deze overeenkomst is vastgelegd gestuurd, maar [appellante] heeft dit aanbod van de gemeente niet geaccepteerd. De anterieure overeenkomst voorziet onder meer in het verrichten van een akoestisch onderzoek wanneer dat noodzakelijk is. Aan het laten verrichten van een akoestisch onderzoek door Vastbouw ligt dan ook onder meer de anterieure overeenkomst, die [appellante] niet wilde sluiten, ten grondslag.
c. De verzoeken van [appellante] en Vastbouw zijn in een ander stadium van de planvorming beoordeeld.
heeft haar verzoek in oktober 2009 gedaan. Het is in de daaropvolgende maanden tot begin mei 2010 door de gemeente behandeld. Het voorontwerp van het bestemmingsplan “Loenen en Veldhuizen” was toen nog niet ter inzage gelegd. Het verzoek van [appellante] is dan ook niet behandeld in het kader van het (formele) proces van de planvorming.
Dat ligt anders voor het verzoek van Vastbouw, dat door de gemeente (grotendeels) na de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan, en dus in het kader van de planvorming, is behandeld. De gemeenteraad dient op grond van de Awb (artikel 3.2) een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan zorgvuldig voor te bereiden. De gemeenteraad moet in dat verband ook rekening houden met particuliere initiatieven betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en de ruimtelijke aanvaardbaarheid ervan ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de dan bekende gegevens kan worden beoordeeld.
De zorgvuldigheidsverplichtingen die in het kader van een bestemmingsplanprocedure in acht genomen moeten worden gelden niet zonder meer voor de situatie waarin van zo’n procedure (nog) geen sprake is.
4.5
De conclusie is dat de gemeente niet het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door [appellante] niet maar Vastbouw wel de mogelijkheid te bieden voor een tweede woning op het perceel. Voor zover het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel erop is gebaseerd dat de gemeente met Vastbouw al in september 2010 een anterieure overeenkomst is aangegaan, faalt het beroep omdat de gemeente ook bereid was een dergelijke overeenkomst met [appellante] aan te gaan.
4.6
[appellante] heeft er nog op gewezen dat de gemeente de aanvraag van Vastbouw in strijd met artikel 4:6 lid 1 Awb - dat bepaalt dat een aanvrager na een afwijzende beschikking bij een nieuwe aanvraag nieuw gebleken feiten of omstandigheden moet vermelden - in behandeling heeft genomen. Dit betoog faalt. Allereerst heeft [appellante] nooit een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb ingediend, bovendien is Vastbouw niet dezelfde ‘aanvrager’ als [appellante] en heeft artikel 4:6 lid 1 Awb betrekking op een herhaalde aanvraag door dezelfde aanvrager en ten slotte is op de ‘aanvraag’ van [appellante] geen beschikking gevolgd. Het hof laat dan nog daar dat de nieuwe akoestische rapporten van Munsterman nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 lid 1 Awb opleveren.
4.7
In het verlengde van haar stelling dat de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, verwijt [appellante] de gemeente dat [B] haar in het e-mailbericht van 3 mei 2010 onjuist heeft geïnformeerd door haar te schrijven dat er geen ruimte is voor een beschikking om een hogere grenswaarde te verlenen. Die ruimte was er, gelet op de beschikking van B&W van 21 juni 2012 (rov. 3.11) wel. [B] heeft [appellante] dan ook ten onrechte niet meegedeeld dat er wel een hogere grenswaarde vastgesteld zou kunnen worden naar aanleiding van haar verzoek.
4.8
De mededeling van [B] in haar e-mailbericht van 3 mei 2010 hield in dat uit het onderzoek van Sain blijkt dat de maximaal toelaatbare grenswaarde wordt overschreden (1), er dus geen ruimte is om een beschikking om een hogere grenswaarde te verlenen (2) en dat bij die stand van zaken (zonder zo’n beschikking) het plan de eindstreep niet haalt (3).
Dat de hiervoor onder 1 en 3 vermelde mededelingen onjuist of onvolledig zijn, heeft [appellante] niet onderbouwd.
4.9
Voor de onder 2 vermelde mededeling geldt dat Sain in haar rapport in stellige bewoordingen aangeeft dat het niet mogelijk is om maatregelen te nemen die ertoe zullen leiden dat de overschrijding kan worden weggenomen. Sain noemt enkele mogelijke maatregelen (stil asfalt, scherm/wal en dove gevels) en schrijft dat deze maatregelen geen soelaas bieden of niet kunnen worden toegepast. De door [B] gedane mededeling is dan ook in lijn met de conclusies van Sain, de door [appellante] zelf ingeschakelde akoestisch specialist. De mededeling is dus, uitgaande van de juistheid van het rapport van Sain, correct.
4.1
[appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de gemeente in het licht van de omstandigheden van het geval wist of moest weten dat de conclusie van het rapport van Sain, waarop zij zich heeft gebaseerd, onjuist of in elk geval te stellig waren. Daarbij is het volgende van belang:
- de gemeente mocht er in beginsel vanuit gaan dat het rapport van de door [appellante] zelf ingeschakelde deskundige juist was, en dus ook dat de niet voor tweeërlei uitleg vatbare conclusie van Sain dat geen maatregelen mogelijk zijn die de overschrijding wegnemen correct was. [appellante] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat de gemeente vraagtekens moest plaatsen bij dit rapport;
- de gemeente heeft het rapport van Sain niet klakkeloos overgenomen, maar ook nog laten beoordelen door haar eigen akoestisch medewerker. Die kwam tot de conclusie dat het onderzoek van Sain correct was uitgevoerd. Bij deze stand van zaken had de gemeente des te meer reden om ervan uit te gaan dat ook de conclusies van het rapport van Sain - die immers waren gebaseerd op een correct uitgevoerd onderzoek - juist waren;
- de beoordeling van het verzoek van [appellante] vond plaats buiten de kaders van een herziening van het bestemmingsplan en zonder dat tussen de gemeente en [appellante] een anterieure overeenkomst was gesloten. De gemeente merkt terecht op dat sprake was van ‘service’ van de gemeente. Tegen die achtergrond kan [appellante] niet in redelijkheid verwachten dat de gemeente zonder dat concrete aanwijzingen bestaan dat het door [appellante] zelf aangereikte rapport ondeugdelijk of onvolledig is onderzoekt of er in afwijking van de eenduidige conclusies van dat rapport toch nog maatregelen getroffen kunnen worden om de overschrijding van de maximaal toelaatbare grenswaarde weg te nemen, zodat toch nog een beschikking kan worden genomen.
4.11
De conclusie is dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat de gemeente uitgaande van de aan haar door [appellante] zelf verstrekte informatie en van het door haar te vergen onderzoek naar de juistheid en volledigheid van die informatie en gelet op de context van het door [appellante] gedane verzoek [appellante] met het e-mailbericht van [B] van 3 mei 2010 niet onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd.
4.12
De verwijten die [appellante] de gemeente maakt zijn, gelet op wat hiervoor is overwogen, onterecht. Bij deze stand van zaken kan de vraag of sprake is van causaal verband in het midden blijven. Ook het verweer van de gemeente dat sprake is van eigen schuld kan onbesproken blijven.
Een en ander betekent dat het oordeel van de rechtbank in stand kan blijven. De grief die [appellante] tegen dit oordeel heeft gericht, faalt.
4.13
Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.

5.5. De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 juni 2018, hersteld bij vonnis van 31 juli 2018, tussen partijen gewezen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten op € 726,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag wordt verhoogd met € 82,- wanneer [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na aanschrijving en betekening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, W.P.M. ter Berg en J.H. Kuiper en is bij hun afwezigheid ondertekend door de rolraadsheer en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020, in aanwezigheid van de griffier.