Uitspraak
EBL,
[geïntimeerde],
1.1. Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven (met 8 producties);
- de memorie van antwoord (met 1 productie);
- de akte uitlating productie.
3.3. Waar gaat het om?
- [geïntimeerde] meende dat hij en zijn vennootschappen nog aanzienlijke vorderingen hadden op
[B] en diens vennootschappen - en over de vergoeding van EBL. In een
11 april 2016 naar partijen heeft gestuurd.
Volgens afspraak declaratie van EBL Advies, gelijkgesteld aan de kosten van de extern adviseurs. Juridisch bedrijfsadvies” .
Nadat getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank de vorderingen van EBL afgewezen. Volgens de rechtbank was EBL er niet in geslaagd het opgedragen bewijs te leveren.
4.4. Het oordeel van het hof
Voor het geval EBL geen aanspraak heeft op een vergoeding op basis van een overeenkomst van opdracht, maakt zij subsidiair aanspraak op schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking.
De verklaringen van [D] en [E] worden op cruciale punten ondersteund door die van mr. Versluis en de heer [F] .
Versluis heeft verklaard:
“
Ik heb van EBL Advies BV, in de persoon van [D] of [E] , begrepen dat EBL Advies opdracht had gekregen van [geïntimeerde] om voor hen werkzaamheden te verrichten. Daarbij ben ik niet aanwezig geweest. Deze werkzaamheden door EBL Advies zijn uitbesteed aan mij.(…)EBL heeft de concepten van processtukken gelezen en beoordeeld. EBL was ook aanwezig bij besprekingen en EBL heeft ook voorwerk verricht ten behoeve van de processtukken. Die werkzaamheden waren nuttig, want het hielp mij bij het opstellen van de stukken.”
[F] heeft verklaard:
“
Er is door [geïntimeerde] opdracht verstrekt aan EBL Advies B.V. om werkzaamheden te verrichten in de procedure van [geïntimeerde] tegen Demajo.Ik denk dat de opdracht in 2014 is verstrekt. Ik was er van het begin af aan bij betrokken en heb aan [geïntimeerde] voorgesteld om een advocaat in handen te nemen.Ik heb toen voorgesteld om de heer [C] in te schakelen. Daar zijn we samen geweest. Samen met de heer [C] zijn wij bij zijn advocaat geweest in Hardenberg. Ook van [C] weet ik dat [geïntimeerde] die opdracht aan EBL Advies B.V. heeft verstrekt. Ik weet het ook van [geïntimeerde] . Ik weet dat [geïntimeerde] EBL Advies B.V. heeft gebeld en die zijn toen bij hem langs geweest.(…)[geïntimeerde] heeft mij verteld dat hij EBL Advies B.V. de opdracht had gegeven om hem bij te staan in de procedure tegen Demajo. EBL Advies B.V. zou vanaf dat moment [geïntimeerde] bijstaan en ik werd buiten spel gezet, zonder dat ik betaald werd.”
Deze verklaringen zijn consistent. Ze zijn bovendien geloofwaardig, omdat niet valt in te zien dat EBL, een commerciële organisatie die zich toelegt op het (tegen betaling) adviseren van bedrijven en particulieren, zonder daarvoor opdracht te hebben gekregen gedurende een periode van meer dan een jaar werkzaamheden zou hebben verricht en betalingen zou hebben gedaan ten behoeve van [geïntimeerde] in de procedure tussen [geïntimeerde] en Demajo. Dat EBL werkzaamheden heeft verricht en betalingen heeft gedaan, staat tussen partijen niet ter discussie. Dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was, staat ook vast.
[D] heeft als partijgetuige verklaard dat deze afspraak is gemaakt nadat [C] de facturen van mr. Versluis niet betaalde. Zijn verklaring wordt op dit punt niet bevestigd door die van de andere partijgetuige, [E] . Volgens [E] is afgesproken dat de externe kosten door [C] zouden worden voorgeschoten en dat de kosten van EBL pas in rekening zouden worden gebracht als er resultaat zou zijn geboekt. Toen [C] niet betaalde, is volgens [E] afgesproken dat EBL de externe kosten zou voorschieten. Aan het einde van de procedure zou, afhankelijk van het resultaat, worden beslist of door werd gegaan met de “procedure twee” dan wel dat zou worden gestopt en afgerekend. Pas begin 2016 heeft EBL voorgesteld om haar kosten gelijk te stellen aan de voorgeschoten kosten van derden, aldus [E] .
De verklaringen van [D] en [E] verschillen dan ook op een belangrijk punt, dat van het moment waarop de gestelde afspraak zou zijn gemaakt. Bovendien worden ze niet gesteund door de verklaringen van de andere getuigen. Mr. Versluis weet niet welke prijsafspraak partijen hebben gemaakt, getuige Wijbenga zegt niets te weten over de opdracht en [F] heeft alleen verklaard over de onderhandelingen betreffende een no cure no pay afspraak.
- kosten van derden en loon voor eigen werkzaamheden gelijk aan de onkosten - is gemaakt. [geïntimeerde] heeft weliswaar niet gemotiveerd betwist dat EBL (waarschijnlijk nadat de procedure tussen [geïntimeerde] en Demajo was afgerond) een dergelijk voorstel heeft gedaan, maar wel dat hij dit voorstel heeft geaccepteerd.
4.11 EBL heeft gesteld dat zij de overeenkomst in de uitoefening van haar beroep of bedrijf is aangegaan. [geïntimeerde] heeft dat niet (gemotiveerd) betwist. EBL heeft gelet op het bepaalde in artikel 7:405 lid 1 BW dan ook aanspraak op loon, tenzij partijen anders hebben afgesproken. De stelplicht en bewijslast dat een dergelijke afwijkende afspraak is gemaakt, rusten op [geïntimeerde] . Het betreft een bevrijdend verweer. Indien [geïntimeerde] dat al heeft gesteld
- helemaal duidelijk zijn zijn stellingen op dit punt niet - heeft hij deze stelling in elk geval onvoldoende onderbouwd. Hij heeft in eerste aanleg weliswaar aangevoerd dat [D] zelf ook een appeltje te schillen had met zijn ver familielid [B] en [geïntimeerde] daarom graag wilde helpen, maar daaruit alleen volgt nog niet dat EBL in afwijking van de hoofdregel van artikel 7:405 lid 1 BW geen aanspraak had op loon.
In hoger beroep heeft hij slechts aangevoerd dat de artikelen 7:405 en 406 BW niet van toepassing zijn omdat geen sprake is van een overeenkomst van opdracht. Die stelling heeft het hof hiervoor al verworpen.
€ 160,- in rekening pleegt te brengen.
- EBL heeft veel werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht. Volgens de door haar overgelegde urenspecificatie betreft het ruim 120 uren. [geïntimeerde] heeft deze specificatie niet gemotiveerd betwist. Wel heeft hij erop gewezen dat EBL ook de bestede tijd aan overleg met mr. Versluis heeft meegenomen, waardoor hij in feite dubbel moet betalen voor een bespreking tussen EBL en Versluis. Het hof volgt hem niet in dit betoog. Het inschakelen van een intermediair tussen zichzelf en een advocaat heeft tot gevolg dat overleg tussen de intermediair en de advocaat zal moeten plaatsvinden. Bovendien volgt uit de aangehaalde getuigenverklaring van mr. Versluis dat de werkzaamheden van EBL hem hebben geholpen bij het behandelen van de zaak. EBL heeft werk gedaan dat mr. Versluis vervolgens niet meer hoefde te doen. Het hof zal dan ook uitgaan van een tijdsbesteding van 120 uren;
- [geïntimeerde] heeft de procedure tegen Demajo, waarop de werkzaamheden van EBL betrekking hadden, gewonnen. De vordering tot ontruiming van Demajo is afgewezen en de overeenkomst tussen hem (en zijn vader) en Demajo is vernietigd, waardoor hij weer eigenaar werd van het bedrijfspand en het woonhuis dat hij tegen een in zijn visie veel te lage prijs aan Demajo had verkocht;
- De financiële situatie van [geïntimeerde] was bij het aangaan van de overeenkomst penibel. Dat veranderde niet (meteen) door het winnen van de procedure tussen Demajo. Daardoor kwamen in elk geval geen liquiditeiten vrij. [geïntimeerde] kreeg de eigendom van woning en bedrijfspand - en daarmee vermogen vastgelegd 'in stenen' - weer terug, maar daarmee nog geen geld in handen. Daarvoor zouden nieuwe procedures worden gevoerd en bij die procedures is EBL nu juist niet betrokken.
Alles afwegend vindt het hof een loon van € 10.000,- te vermeerderen met BTW redelijk.
€ 32.585,72, te vermeerderen met BTW = € 39.428,72
Wat betekent dit voor de grieven en voor de vorderingen van EBL?4.20 Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat
grief 1slaagt voor wat betreft het bewijs van een overeenkomst van opdracht, maar niet voor wat betreft het bewijs van het bestaan van een afspraak over het loon.
Grief 2, waarin EBL zich beroept op de artikelen 7:405 en 406 BW, slaagt. Aan het in die grief gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking komt het hof niet toe.
Het gevorderde, en in de veertiendagenbrief vermelde, bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Omdat dat alleen het gevolg is van de omstandigheid dat de hoofdsom gedeeltelijk is toegewezen en niet gezegd kan worden dat EBL tegen beter weten in een te hoge hoofdsom heeft gevorderd, zal het hof de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet geheel afwijzen, maar de toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 1.169,29.
Voor de procedure bij de rechtbank ligt dat anders. EBL vorderde toen een aanzienlijk hoger bedrag dan toewijsbaar is en baseerde die vordering bovendien op een andere, in hoger beroep niet langer gehandhaafde, grondslag. Het hof zal de proceskosten bij de rechtbank om die reden compenseren.
5.5. De beslissing
en doet opnieuw recht als volgt:
€ 1.391,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;