ECLI:NL:GHARL:2020:2309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.262.136/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verschuldigdheid en de hoogte van het loon van een opdrachtnemer met betrekking tot juridische werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen EBL Advies B.V. en een particuliere opdrachtgever, [geïntimeerde], over de verschuldigdheid en hoogte van het loon voor juridische werkzaamheden. EBL heeft in het verleden werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde] in een procedure tegen Demajo Onroerend Goed B.V. en vordert nu betaling van de gemaakte kosten en een redelijk loon. De rechtbank had eerder de vorderingen van EBL afgewezen, omdat zij niet had bewezen dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht was, maar dat EBL niet had bewezen dat er een afspraak was gemaakt over de hoogte van het loon. Het hof heeft EBL wel een redelijk loon toegekend, evenals de gemaakte kosten, en heeft de vordering tot betaling van een totaalbedrag van € 39.428,72 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.136/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 119331)
arrest van 17 maart 2020
in de zaak van
EBL Advies B.V.,
gevestigd te Harbrinkhoek,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
EBL,
advocaat: mr. P.H.A. Mulder, kantoorhoudend te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.F.M. den Hollander, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.1. Het verloop van de procedure bij de rechtbank

1.1
Het verloop van de procedure bij de rechtbank blijkt uit de vonnissen van
15 maart 2017 en 14 juni 2017 van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo en van 3 januari 2018 en 5 december 2018 van de rechtbank
Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de rechtbank).

2.2. Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 26 februari 2019;
- de memorie van grieven (met 8 producties);
- de memorie van antwoord (met 1 productie);
- de akte uitlating productie.
2.2
Vervolgens heeft EBL de processtukken ingediend en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
2.3
EBL vordert in hoger beroep, na wijziging van eis, dat het vonnis van
5 december 2018 van de rechtbank wordt vernietigd en dat het hof [geïntimeerde] alsnog veroordeelt om aan EBL te betalen, primair tweemaal € 22.585,72 exclusief BTW aan voorgeschoten onkosten respectievelijk redelijk loon, te vermeerderen met een door het hof te bepalen redelijk loon, subsidiair € 54.940,93 aan geleden schade op grond van ongerechtvaardigde verrijking, althans een door het hof te betalen vergoeding, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep.
2.4
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof ziet ook geen reden de wijziging, die in het eerste inhoudelijke processtuk in hoger beroep en dus tijdig heeft plaatsgevonden, buiten beschouwing te laten.

3.3. Waar gaat het om?

3.1
[geïntimeerde] , zijn echtgenote en zijn vader zijn in 2014 in een gerechtelijke procedure verwikkeld geraakt met Demajo Onroerend Goed B.V. (hierna: Demajo), een vennootschap van de heer [B] (hierna: [B] ). [geïntimeerde] en zijn vader hadden diverse ondernemingen. De procedure betrof de woning en het bedrijfspand van [geïntimeerde] , die door [geïntimeerde] waren verkocht aan Demajo in een periode waarin [geïntimeerde] en zijn ondernemingen grote financiële problemen hadden, en die door Demajo aan [geïntimeerde] waren verhuurd. In de procedure vorderde Demajo ontruiming van de woning en het bedrijfspand.
3.2
[geïntimeerde] en EBL hebben in augustus 2014 overleg gevoerd over deze procedure, waarna EBL mr. Versluis te Almelo heeft benaderd om in de procedure tegen Demajo als advocaat van [geïntimeerde] , diens echtgenote en vader op te treden. Mr. Versluis heeft zich voor hen gesteld, heeft verweer gevoerd en in reconventie - kort gezegd - vernietiging van de koopovereenkomst betreffende het woonhuis en het bedrijfspand op grond van misbruik van omstandigheden gevorderd.
3.3
Mr. Versluis heeft aan EBL gefactureerd, die de met deze declaraties gemoeide bedragen op haar beurt heeft gefactureerd aan Prima Equipment B.V., een vennootschap van de heer [C] , waarvan [geïntimeerde] had aangegeven dat deze bereid was de kosten van de procedure te betalen. Prima Equipment BV, althans [C] liet de facturen onbetaald. De facturen van mr. Versluis, tot een totaalbedrag van € 22.585,72 exclusief BTW, zijn door EBL betaald.
3.4
Op 6 oktober 2015 heeft de kantonrechter te Assen de vordering van Demajo afgewezen en die van [geïntimeerde] , zijn echtgenote en zijn vader tot vernietiging van de koopovereenkomst toegewezen.
3.5
Begin 2016 hebben partijen met elkaar gesproken over de verder te nemen stappen
- [geïntimeerde] meende dat hij en zijn vennootschappen nog aanzienlijke vorderingen hadden op
[B] en diens vennootschappen - en over de vergoeding van EBL. In een
e-mailbericht van 10 februari 2016 heeft [D] (hierna: [D] , een achterneef van [B] ) bestuurder van EBL aan mr. Versluis geschreven dat partijen afspraken hadden gemaakt. Hij verzocht mr. Versluis die afspraken vast te leggen in een overeenkomst. De afspraken kwamen er, in het kort, op neer dat de vorderingen van [geïntimeerde] op [B] en diens vennootschappen zouden worden overgedragen aan een op te richten stichting, dat op de opbrengsten van die vorderingen (geld en/of goederen) de kosten van derden (advocaten en dergelijke) en die van EBL (gelijk aan de kosten van derden) in mindering zouden worden gebracht en dat het restant zou worden verdeeld tussen EBL en [geïntimeerde] in een verhouding van 25 – 75%.
3.6
Mr. Versluis heeft een en ander verwerkt in een concept overeenkomst, die hij op
11 april 2016 naar partijen heeft gestuurd.
3.7
[geïntimeerde] heeft aangegeven niet akkoord te gaan met deze overeenkomst.
3.8
Tussen [geïntimeerde] en EBL is een conflict ontstaan over de betaling door [geïntimeerde] voor de werkzaamheden van EBL, waarna EBL [geïntimeerde] op 23 september 2016 een factuur van € 54.940,94 (incl. BTW) heeft gestuurd. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 23.935,72 (ex BTW) aan externe kosten, € 1.900,- aan griffierecht, -/- € 3.250,- wegens vergoeding van proceskosten en € 22.585,72 (ex BTW) aan vergoeding voor EBL zelf, met als omschrijving: “
Volgens afspraak declaratie van EBL Advies, gelijkgesteld aan de kosten van de extern adviseurs. Juridisch bedrijfsadvies” .
3.9
[geïntimeerde] heeft deze factuur niet betaald, ook niet nadat (de advocaat van) EBL hem een sommatie had gestuurd.
3.1
Volgens EBL heeft zij aanspraak op een vergoeding voor haar in opdracht van [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden. Deze vergoeding bestaat uit de door haar ten behoeve van [geïntimeerde] gemaakte kosten van de procedure tegen Demajo, te vermeerderen met een redelijke vergoeding voor haar eigen werkzaamheden. Die redelijke vergoeding is in elk geval gelijk aan de kosten van derden. Als geen vergoeding verschuldigd is op grond van een overeenkomst van opdracht, is die vergoeding wel verschuldigd op grond van ongerechtvaardigde verrijking, stelt EBL.
3.11
Nadat de rechtbank Overijssel de zaak had verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, heeft deze rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat EBL dient te bewijzen dat zij tegen het door haar gestelde tarief met [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten om voor hem werkzaamheden te verrichten in de procedure tegen Demajo.
Nadat getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank de vorderingen van EBL afgewezen. Volgens de rechtbank was EBL er niet in geslaagd het opgedragen bewijs te leveren.

4.4. Het oordeel van het hof

Uitgangspunten in hoger beroep4.1 EBL baseert haar vorderingen in hoger beroep niet langer op een ‘no cure no pay’ afspraak. Zij stelt nu dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft EBL voor [geïntimeerde] werkzaamheden verricht in de procedure tussen [geïntimeerde] en Demajo. Partijen hebben afgesproken dat EBL aan [geïntimeerde] de door haar gemaakte kosten in rekening zou brengen en een vergoeding voor haar eigen werkzaamheden gelijk aan deze kosten Als deze afspraak niet is gemaakt, heeft zij aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte kosten (7:406 BW) en op een gebruikelijk dan wel een redelijk loon voor haar werkzaamheden (7:405 BW), aldus EBL.
Voor het geval EBL geen aanspraak heeft op een vergoeding op basis van een overeenkomst van opdracht, maakt zij subsidiair aanspraak op schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking.
4.2
Het hof zal dus eerst nagaan of tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten. Als dat het geval is, zal moeten worden vastgesteld of partijen de door EBL gestelde afspraak hebben gemaakt. Als die afspraak niet is gemaakt, komt de vraag aan de orde of EBL aanspraak heeft op vergoeding van kosten en een redelijk loon. Pas als die vraag ontkennend wordt beantwoord, komt de subsidiaire grondslag - ongerechtvaardigde verrijking - aan de orde.
4.3
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat EBL moet bewijzen dat zij met [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten en dat het door haar gestelde loon is afgesproken. Die beslissing staat in hoger beroep niet ter discussie.
Hebben EBL en [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht gesloten?4.4 EBL heeft bewezen dat [geïntimeerde] haar opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten in de procedure tussen hem en Demajo. Dat bewijs is allereerst geleverd met de verklaringen van de partijgetuigen [D] en [E] (de andere bestuurder van EBL). Beiden hebben verklaard dat zij in 2014 in contact zijn gekomen met [geïntimeerde] en dat toen is afgesproken dat EBL een advocaat zou inschakelen die de procedure voor [geïntimeerde] zou voeren. [E] heeft daaraan toegevoegd dat [geïntimeerde] EBL verzocht hem te helpen.
De verklaringen van [D] en [E] worden op cruciale punten ondersteund door die van mr. Versluis en de heer [F] .
Versluis heeft verklaard:

Ik heb van EBL Advies BV, in de persoon van [D] of [E] , begrepen dat EBL Advies opdracht had gekregen van [geïntimeerde] om voor hen werkzaamheden te verrichten. Daarbij ben ik niet aanwezig geweest. Deze werkzaamheden door EBL Advies zijn uitbesteed aan mij.(…)EBL heeft de concepten van processtukken gelezen en beoordeeld. EBL was ook aanwezig bij besprekingen en EBL heeft ook voorwerk verricht ten behoeve van de processtukken. Die werkzaamheden waren nuttig, want het hielp mij bij het opstellen van de stukken.
[F] heeft verklaard:

Er is door [geïntimeerde] opdracht verstrekt aan EBL Advies B.V. om werkzaamheden te verrichten in de procedure van [geïntimeerde] tegen Demajo.Ik denk dat de opdracht in 2014 is verstrekt. Ik was er van het begin af aan bij betrokken en heb aan [geïntimeerde] voorgesteld om een advocaat in handen te nemen.Ik heb toen voorgesteld om de heer [C] in te schakelen. Daar zijn we samen geweest. Samen met de heer [C] zijn wij bij zijn advocaat geweest in Hardenberg. Ook van [C] weet ik dat [geïntimeerde] die opdracht aan EBL Advies B.V. heeft verstrekt. Ik weet het ook van [geïntimeerde] . Ik weet dat [geïntimeerde] EBL Advies B.V. heeft gebeld en die zijn toen bij hem langs geweest.(…)[geïntimeerde] heeft mij verteld dat hij EBL Advies B.V. de opdracht had gegeven om hem bij te staan in de procedure tegen Demajo. EBL Advies B.V. zou vanaf dat moment [geïntimeerde] bijstaan en ik werd buiten spel gezet, zonder dat ik betaald werd.
Deze verklaringen zijn consistent. Ze zijn bovendien geloofwaardig, omdat niet valt in te zien dat EBL, een commerciële organisatie die zich toelegt op het (tegen betaling) adviseren van bedrijven en particulieren, zonder daarvoor opdracht te hebben gekregen gedurende een periode van meer dan een jaar werkzaamheden zou hebben verricht en betalingen zou hebben gedaan ten behoeve van [geïntimeerde] in de procedure tussen [geïntimeerde] en Demajo. Dat EBL werkzaamheden heeft verricht en betalingen heeft gedaan, staat tussen partijen niet ter discussie. Dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was, staat ook vast.
4.5
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, staat vast dat EBL in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht in de procedure tussen hem (en zijn echtgenote en vader) en Demajo. Er is dan ook sprake van een overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en EBL.
Hebben EBL en [geïntimeerde] de door EBL gestelde prijsafspraak gemaakt?4.6 EBL stelt dus dat partijen hebben afgesproken dat zij de door haar gemaakte kosten en een bedrag gelijk aan die kosten bij [geïntimeerde] in rekening mocht brengen.
4.7
EBL heeft de door haar gestelde prijsafspraak niet bewezen.
[D] heeft als partijgetuige verklaard dat deze afspraak is gemaakt nadat [C] de facturen van mr. Versluis niet betaalde. Zijn verklaring wordt op dit punt niet bevestigd door die van de andere partijgetuige, [E] . Volgens [E] is afgesproken dat de externe kosten door [C] zouden worden voorgeschoten en dat de kosten van EBL pas in rekening zouden worden gebracht als er resultaat zou zijn geboekt. Toen [C] niet betaalde, is volgens [E] afgesproken dat EBL de externe kosten zou voorschieten. Aan het einde van de procedure zou, afhankelijk van het resultaat, worden beslist of door werd gegaan met de “procedure twee” dan wel dat zou worden gestopt en afgerekend. Pas begin 2016 heeft EBL voorgesteld om haar kosten gelijk te stellen aan de voorgeschoten kosten van derden, aldus [E] .
De verklaringen van [D] en [E] verschillen dan ook op een belangrijk punt, dat van het moment waarop de gestelde afspraak zou zijn gemaakt. Bovendien worden ze niet gesteund door de verklaringen van de andere getuigen. Mr. Versluis weet niet welke prijsafspraak partijen hebben gemaakt, getuige Wijbenga zegt niets te weten over de opdracht en [F] heeft alleen verklaard over de onderhandelingen betreffende een no cure no pay afspraak.
4.8
De conclusie is dat EBL niet heeft bewezen dat de door haar gestelde afspraak
- kosten van derden en loon voor eigen werkzaamheden gelijk aan de onkosten - is gemaakt. [geïntimeerde] heeft weliswaar niet gemotiveerd betwist dat EBL (waarschijnlijk nadat de procedure tussen [geïntimeerde] en Demajo was afgerond) een dergelijk voorstel heeft gedaan, maar wel dat hij dit voorstel heeft geaccepteerd.
4.9
EBL heeft nog wel een bewijsaanbod gedaan, maar dat bewijsaanbod is algemeen en betreft bovendien personen die ook al door de rechtbank zijn gehoord, zonder dat EBL aangeeft wat deze personen in hoger beroep meer of anders zouden kunnen verklaren. Het hof zal het bewijsaanbod dan ook passeren.
Heeft EBL recht op een redelijk loon en op vergoeding van de door haar gemaakte kosten?4.10 Als sprake is van een overeenkomst van opdracht en de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever de opdrachtnemer loon verschuldigd (7:405 lid 1 BW). Als partijen de hoogte van dat loon niet hebben bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon, en bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd (7:405 lid 2 BW). Daarnaast moet de opdrachtgever aan de opdrachtnemer de onkosten vergoeden die zijn verbonden aan de uitvoering van de overeenkomst van opdracht (7:406 lid 1 BW).
4.11 EBL heeft gesteld dat zij de overeenkomst in de uitoefening van haar beroep of bedrijf is aangegaan. [geïntimeerde] heeft dat niet (gemotiveerd) betwist. EBL heeft gelet op het bepaalde in artikel 7:405 lid 1 BW dan ook aanspraak op loon, tenzij partijen anders hebben afgesproken. De stelplicht en bewijslast dat een dergelijke afwijkende afspraak is gemaakt, rusten op [geïntimeerde] . Het betreft een bevrijdend verweer. Indien [geïntimeerde] dat al heeft gesteld
- helemaal duidelijk zijn zijn stellingen op dit punt niet - heeft hij deze stelling in elk geval onvoldoende onderbouwd. Hij heeft in eerste aanleg weliswaar aangevoerd dat [D] zelf ook een appeltje te schillen had met zijn ver familielid [B] en [geïntimeerde] daarom graag wilde helpen, maar daaruit alleen volgt nog niet dat EBL in afwijking van de hoofdregel van artikel 7:405 lid 1 BW geen aanspraak had op loon.
In hoger beroep heeft hij slechts aangevoerd dat de artikelen 7:405 en 406 BW niet van toepassing zijn omdat geen sprake is van een overeenkomst van opdracht. Die stelling heeft het hof hiervoor al verworpen.
4.12
EBL heeft dan ook aanspraak op loon. Omdat dat loon, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet door partijen is bepaald, heeft zij aanspraak op het op gebruikelijke wijze berekende loon. Om dat te kunnen doen, moeten er wel voldoende duidelijke aanknopingspunten bestaan, zoals het aantal gewerkte uren en een gebruikelijk uurloon. Volgens EBL is een uurloon van € 160,- een gebruikelijk uurloon. Zij verwijst daartoe naar informatie van deurwaarders- en incassobureaus over hun tarieven.
4.13
EBL heeft met de door haar overgelegde stukken niet onderbouwd dat een uurtarief van € 160,- gebruikelijk is voor de door haar verrichte werkzaamheden. In de stukken worden verschillende tarieven genoemd, variërend van € 100,- tot maximaal € 200,-. Bovendien lijkt het erop dat de tarieven betrekking hebben op werkzaamheden door een jurist. [D] en [E] zijn, naar zij bij de comparitie van partijen bij de rechtbank hebben verklaard, geen jurist. Van belang is verder dat EBL geen facturen heeft overgelegd aan haar andere cliënten, zodat ook niet aannemelijk is geworden dat zij een tarief van
€ 160,- in rekening pleegt te brengen.
4.14
De slotsom is dat geen gebruikelijk uurloon kan worden bepaald. Daarmee zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling van een gebruikelijk loon. Dat betekent dat het hof een redelijk loon zal vaststellen. Omdat daaraan niet een nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd kan worden, kunnen in een procedure geen hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van de opdrachtnemer over het redelijk loon en aan de motivering door de rechter van zijn oordeel daarover. De rechter zal in zijn algemeenheid kunnen volstaan met te vermelden welke omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van het redelijke loon is gekomen (Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1680).
4.15
Tegen die achtergrond gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- EBL heeft veel werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht. Volgens de door haar overgelegde urenspecificatie betreft het ruim 120 uren. [geïntimeerde] heeft deze specificatie niet gemotiveerd betwist. Wel heeft hij erop gewezen dat EBL ook de bestede tijd aan overleg met mr. Versluis heeft meegenomen, waardoor hij in feite dubbel moet betalen voor een bespreking tussen EBL en Versluis. Het hof volgt hem niet in dit betoog. Het inschakelen van een intermediair tussen zichzelf en een advocaat heeft tot gevolg dat overleg tussen de intermediair en de advocaat zal moeten plaatsvinden. Bovendien volgt uit de aangehaalde getuigenverklaring van mr. Versluis dat de werkzaamheden van EBL hem hebben geholpen bij het behandelen van de zaak. EBL heeft werk gedaan dat mr. Versluis vervolgens niet meer hoefde te doen. Het hof zal dan ook uitgaan van een tijdsbesteding van 120 uren;
- [geïntimeerde] heeft de procedure tegen Demajo, waarop de werkzaamheden van EBL betrekking hadden, gewonnen. De vordering tot ontruiming van Demajo is afgewezen en de overeenkomst tussen hem (en zijn vader) en Demajo is vernietigd, waardoor hij weer eigenaar werd van het bedrijfspand en het woonhuis dat hij tegen een in zijn visie veel te lage prijs aan Demajo had verkocht;
- De financiële situatie van [geïntimeerde] was bij het aangaan van de overeenkomst penibel. Dat veranderde niet (meteen) door het winnen van de procedure tussen Demajo. Daardoor kwamen in elk geval geen liquiditeiten vrij. [geïntimeerde] kreeg de eigendom van woning en bedrijfspand - en daarmee vermogen vastgelegd 'in stenen' - weer terug, maar daarmee nog geen geld in handen. Daarvoor zouden nieuwe procedures worden gevoerd en bij die procedures is EBL nu juist niet betrokken.
Alles afwegend vindt het hof een loon van € 10.000,- te vermeerderen met BTW redelijk.
4.16
EBL maakt naast loon ook aanspraak op vergoeding van door haar gemaakte kosten. Deze kosten - onder meer de kosten van mr. Versluis en de kosten van ingeschakelde taxateurs en deurwaarders - heeft EBL onderbouwd met onderliggende stukken. In het licht daarvan heeft [geïntimeerde] onvoldoende weersproken dat EBL deze kosten heeft gemaakt. Op grond van artikel 7:406 lid 1 BW heeft EBL dan ook aanspraak op deze kosten.
4.17
De conclusie is dat EBL aanspraak heeft op € 22.585,72 (de door EBL voorgeschoten kosten, rekening houdend met de ontvangen proceskostenvergoeding + € 10.000,- =
€ 32.585,72, te vermeerderen met BTW = € 39.428,72
Is de aanspraak op loon en onkosten opeisbaar?4.18 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat indien EBL aanspraak heeft op loon en onkosten haar vordering niet opeisbaar is, omdat [B] en zijn vennootschappen nog niets aan hem hebben betaald. Hij wijst op het feit dat EBL zich beroept op een afspraak van no cure no pay.
4.19
[geïntimeerde] heeft ongelijk. In hoger beroep baseert EBL zich niet langer op een no cure no pay afspraak. Bovendien beperkt zij haar vordering tot de werkzaamheden voor de procedure tegen Demajo. Die procedure is afgerond en heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] , zijn echtgenote en vader niet ontruimd zijn en dat [geïntimeerde] en zijn vader de eigendom van woonhuis en bedrijfspand terug hebben gekregen.
Wat betekent dit voor de grieven en voor de vorderingen van EBL?4.20 Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat
grief 1slaagt voor wat betreft het bewijs van een overeenkomst van opdracht, maar niet voor wat betreft het bewijs van het bestaan van een afspraak over het loon.
Grief 2, waarin EBL zich beroept op de artikelen 7:405 en 406 BW, slaagt. Aan het in die grief gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking komt het hof niet toe.
4.21
De vordering van EBL is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 39.428,72. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf 12 november 2016, de dag waartegen [geïntimeerde] is gesommeerd tot betaling.
Het gevorderde, en in de veertiendagenbrief vermelde, bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Omdat dat alleen het gevolg is van de omstandigheid dat de hoofdsom gedeeltelijk is toegewezen en niet gezegd kan worden dat EBL tegen beter weten in een te hoge hoofdsom heeft gevorderd, zal het hof de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet geheel afwijzen, maar de toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 1.169,29.
4.22
Bij deze stand van zaken is EBL in hoger beroep grotendeels in het gelijk gesteld, omdat het grootste deel van haar vordering is toegewezen. Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de proceskosten in hoger beroep veroordelen (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt (de akte uitlating producties was, gezien de inhoud van de productie overbodig) x tarief III).
Voor de procedure bij de rechtbank ligt dat anders. EBL vorderde toen een aanzienlijk hoger bedrag dan toewijsbaar is en baseerde die vordering bovendien op een andere, in hoger beroep niet langer gehandhaafde, grondslag. Het hof zal de proceskosten bij de rechtbank om die reden compenseren.
4.23
Bij deze stand van zaken zal het eindvonnis van de rechtbank worden vernietigd.

5.5. De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 5 december 2018 tussen partijen gewezen,
en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan EBL te betalen een bedrag van € 40.598,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 39.428,72 vanaf 12 november 2016;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de procedure in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe door EBL gemaakt, op € 2.103,52 aan verschotten en op
€ 1.391,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure bij de rechtbank, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, K.M. Makkinga en O.E. Mulder en is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.