ECLI:NL:GHARL:2020:2505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
200.256.658/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van een plezierboot gekocht zonder garantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de koopovereenkomst van een 43 jaar oude motorboot heeft ontbonden op grond van non-conformiteit. De boot, gekocht door [geïntimeerde] zonder garantie en 'zoals gezien en goed bevonden', vertoonde na levering verschillende gebreken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de leeftijd van de boot en de mededelingen van de verkoper. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] bij de aankoop rekening had moeten houden met de mogelijkheid van gebreken, gezien de leeftijd van de boot. De rechtbank had geoordeeld dat de gebreken aan de boot non-conformiteit opleverden, maar het hof komt tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet met succes kan aanvoeren dat de boot niet voldeed aan de verwachtingen die hij mocht hebben. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van [geïntimeerde] legt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.256.658/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 159684)
arrest van 24 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. I.J. Woltman,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
tevens gedaagde in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Goedhart.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 3 december 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 14 februari 2020 gehouden comparitie van partijen.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier.

2.Inleiding en de feiten

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of een door [appellant] aan [geïntimeerde] verkochte boot voldeed aan de verwachtingen die [geïntimeerde] daarvan als koper mocht hebben (het zogenaamde conformiteitsvereiste).
2.2
De feiten, voor zover in hoger beroep van belang, zijn als volgt.
2.3
[appellant] heeft via bemiddeling door de heer [C] (hierna: [C] ) van Meester Nautic te Sneek aan [geïntimeerde] een motorboot verkocht van het type Broom Ocean 37. De boot is gebouwd in 1974 en was door [appellant] in 1987 in eigendom verkregen. [geïntimeerde] heeft de boot gekocht om te gebruiken als woonruimte, welk gebruik bij [appellant] ook bekend was.
2.4
De koopovereenkomst is tot stand gekomen op 23 juni 2017, nadat de boot door [geïntimeerde] bij Meester Nautic was bezichtigd. [appellant] was daar niet bij aanwezig. [C] (deels) wel. [geïntimeerde] heeft voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst geen proefvaart gemaakt en heeft ook geen aankoopkeuring laten verrichten.
2.5
Op de vraagprijs van € 33.500,- heeft [appellant] een korting gegeven van € 4.500,-, zodat de koopsom € 29.000,- bedroeg. In de koopovereenkomst is onder meer vermeld:
“(…) Korting is ivm geen garantie. Gekocht zoals gezien en goed bevonden.”
De levering van de boot heeft plaatsgevonden op 7 juli 2017. [appellant] was daar bij aanwezig. [geïntimeerde] heeft toen nog een proefvaart gemaakt. Na de levering heeft hij de boot van [D] naar [B] gevaren.
2.6
In juli 2017 heeft [geïntimeerde] voor een bedrag van € 3.130,27 verschillende werkzaamheden laten verrichten aan de boot, waaronder reparaties aan verschillende slangen en leegpompen van de boot (3.000 liter).
2.7
Bij brief van 12 september 2017 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] aan [C]
meegedeeld dat de boot een groot aantal gebreken heeft en niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. Meegedeeld wordt dat er een expertiseonderzoek zal plaatsvinden naar de precieze aard en omvang van de gebreken en dat [C] het moet laten weten als hij daarbij aanwezig wil zijn. Voorts wordt [C] aansprakelijk gesteld voor de door [geïntimeerde] te lijden en nog te lijden schade.
In reactie hierop heeft [C] op 14 september 2017 aan de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat hij bij de verkoop van de boot slechts een bemiddelende rol heeft vervuld en dat [appellant] de verkoper van de boot is. Verder heeft [C] alle aansprakelijkheid voor de gestelde gebreken afgewezen.
2.8
Bij e-mailbericht van 21 september 2017 heeft (de advocaat van) Van
Halen [C] (opnieuw) uitgenodigd om bij het expertiseonderzoek aanwezig te zijn.
In reactie hierop heeft [C] in een e-mailbericht van 28 september 2017 aan (de
advocaat van) [geïntimeerde] bericht dat hij heeft overlegd met [appellant] en dat zij hebben
besloten om niet aanwezig te zijn bij het expertiseonderzoek. Voorts heeft [C] laten
weten dat hij en [appellant] alle aansprakelijkheid afwijzen en niet bereid zijn om enige tegemoetkoming in welke zin dan ook te doen.
2.9
Op 10 oktober 2017 heeft Van Baars Expert Pleziervaartuigen te Schoorl (hierna: Van Baars) in opdracht van [geïntimeerde] de boot onderzocht. In het hiervan opgestelde rapport van 23 oktober 2017 maakt Van Baars melding van verschillende gebreken. Het gaat daarbij om de volgende gebreken:
a. Het dek en gangboorden zijn met uitzondering van de opbouw in slechte staat. Het dek en
gangboorden voldoen niet meer aan de eigenschappen die daaraan gesteld worden.
Naast onvoldoende constructie stijfheid en sterkte, is het dek ook lek.
b. De ramen van het vaartuig vertonen lekkagesporen als ook het vluchtluik. Het plaatsen
van het vluchtluik in het voordek is ondeugdelijk uitgevoerd waardoor ook hier lekkage
is ontstaan. Wel merken wij op dat de lekkage sporen ook bij de eerste bezichtiging
voor eenieder zichtbaar moeten zijn geweest
c. Nagenoeg alle slangen voldoen niet aan de eisen die binnen de
gebruiksspecificaties aan deze slangen moeten worden gesteld. De doorvoeren boven
de waterlijn zijn poreus en de aansluitingen onder de waterlijn zijn voorzien van
ondeugdelijke/niet functionerende afsluiters. Bij het scheuren van slangen zal het
vaartuig vollopen omdat afsluiters niet of onvoldoende functioneren.
d. Bakboordmotor verkeert in een slechte staat. Een totaal revisie achten wij noodzakelijk.
Mechanisch zijn veel slijtage materialen waargenomen. Ook akoestisch is de slijtage
waarneembaar. Zie bijlage II.
e. Het gassysteem moet worden aangemerkt als gevaarlijk. Het voldoet niet aan de
eisen zoals gesteld in ISO 10239.
f. Verfsysteem boven de waterlijn. Ondanks dat dit een cosmetisch gebrek is, merken
wij het aangebrachte verfsysteem aan als een gebrek dit omdat begint te blazen en
omdat wij oplosmiddel waarnemen in de blazen, en omdat met een aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid het verfsysteem recent aangebracht is om cosmetische
redenen. Het verfsysteem is in ieder geval ondeugdelijk aan gebracht.
g. Vervuilde tanks zowel voor drinkwater als voor diesel.
Over de algemene staat van de boot vermeldt het rapport:
-Voorts merken wij op dat de algehele indruk van het vaartuig zeer matig is. Er is geprobeerd
om het vaartuig cosmetisch een nette uitstaling te geven door het vaartuig over te schilderen
en zo ook de gebreken in de gangboorden en het dek aan het zicht te onttrekken. Wanneer dit
is uitgevoerd is door ons niet met zekerheid vast te stellen.
Over de kosten van herstel van de geconstateerde gebreken vermeldt het rapport:
3. (...). Wanneer de onder I A t /m G genoemde gebreken moeten worden hersteld, dient het
vaartuig te worden aangemerkt als economisch totaal verloren (...).
5. (...)
Wij raden aan om voor herstel van de onder 1 A t/m G genoemde gebreken een bedrag van
€ 61.350,= te reserveren.
De specificatie van de herstelkosten vermeldt voor het herstel van de verschillende gebreken:
sub a) € 32.500,-,
sub b) € 9.000,-
sub c) € 2.250,-
sub d) € 8.500,-
sub e) € 350,-
sub f) € 7.000,-
sub g) € 1.750,-.
2.1
In brieven van 21 november 2017 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] [appellant] en
[C] in kennis gesteld van de door Van Baars geconstateerde gebreken, hen elk afzonderlijk in gebreke gesteld en hun een termijn van 14 dagen gesteld om
de gebreken op deugdelijke wijze te verhelpen. [C] en [appellant] hebben bij monde van hun advocaat alle aansprakelijkheid van de hand gewezen. [geïntimeerde] heeft [appellant] en [C] daarna gedagvaard.
2.11
In een e-mailbericht van 12 maart 2018 heeft Nautisch Adviesbureau [E] (hierna: [E] ) op verzoek van [C] c.s. een reactie gegeven op het rapport van Van Baars. In het e-mailbericht schrijft [E] onder meer:
De omschreven gebreken zijn dermate duidelijk waarneembaar dat gesteld kan worden dat de koper hier wetenschap van moet hebben gehad aangezien hij, naar wij uit de correspondentie hebben begrepen, het vaartuig voor de aankoop heeft bezichtigd.
2.12
Naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [appellant] in de procedure bij de rechtbank heeft Van Baars op verzoek van (de advocaat van) [geïntimeerde] bij e-mailbericht van 10 augustus 2018 aanvullend gerapporteerd aan de hand van enkele gerichte vragen van (de advocaat van) [geïntimeerde] . In het bericht wordt over de zichtbaarheid van de schade aan het dek/de gangboorden en de motor onder meer vermeld:
Vraag 1: hoe beoordeel je de stelling dat [geïntimeerde] bij de bezichtiging wetenschap had kunnen hebben van de door jouw geconstateerde gebreken?
(…)
Voor een particuliere koper is het niet altijd direct duidelijk wat de gebreken kunnen zijn en al helemaal niet wat de gevolgen van gebreken kunnen zijn. Direct in het oog springende zaken zijn vanzelfsprekend zichtbaar voor een ieder echter, de slijtage van een motor, vochtgehalte van een polyester laminaat, of een constructie op een bepaalde manier flexibel mag zijn of juist niet vraagt specialistische kennis die van een particulier (niet zijnde een deskundige) niet verwacht kon worden. Zeker omdat een deel van de gebreken door het aangebrachte verfsysteem aan het zicht onttrokken zijn is voor een gemiddelde particulier niet mogelijk wetenschap te krijgen van een deel van de door ons geconstateerde gebreken.
2.13
Op 17 januari 2019 heeft [E] op verzoek van [appellant] de boot zelf onderzocht. In een rapport van 1 februari 2019 heeft hij van zijn bevindingen verslag gedaan. Met betrekking tot de door Van Baars geconstateerde schade aan het dek schrijft [E] :
Het dek verkeerde inderdaad op een aantal plaatsen in een slechte staat zoals het voordek
bij de ankerlier alsmede twee plekken aan de achterste zijkanten van het gangboord. De
foto’s gemaakt door van Baars op 10-10-2017 verschillen in die zin van elkaar dat de situatie
is verergerd. Echter, de gebreken zoals omschreven en gefotografeerd in het rapport van
van Baars, waren dermate duidelijk dat dit ook ten tijde van de aankoop duidelijk zichtbaar moet zijn geweest.
Over de door Van Baars geconstateerde schade aan de motoren vermeldt hij:
Op ons verzoek heeft [geïntimeerde] de bakboord motor laten draaien waarbij wij enkel een licht
ratelend geluid hebben waargenomen aan de voorzijde van de motor. Dit geluid deed
vermoeden dat een aangebouwd draaiend deel ergens aanliep zoals b.v. een ventilator. De
motor draaide verder zonder problemen zonder afwijkende geluiden vanuit het draaiende
blok.
Van een eventueel gebrek aan de turbo is ons niets gebleken. Na een opmerking van
[appellant] hierover werd hier verder niet door [geïntimeerde] op ingegaan. Tijdens het draaien van
de motor hebben wij geen indicaties aangetroffen van een mogelijk defect aan de turbo.
Over de vraag in hoeverre het vaartuig voldoet aan de verwachtingen die [geïntimeerde] mocht hebben, schrijft hij:
De gebreken die relevant zijn zouden onmiskenbaar ook bij een eerste inspectie duidelijk
waarneembaar moeten zijn geweest. Naar onze mening dient dit meegenomen te worden in
de hierboven omschreven verwachting. De omschreven relevante gebreken zijn dermate
duidelijk waarneembaar dat gesteld kan worden dat [geïntimeerde] hier wetenschap van moet
hebben gehad aangezien hij, naar wij uit de correspondentie hebben begrepen, het vaartuig
voor aankoop heeft bezichtigd.
Over de kosten van herstel schrijft hij:
Wij zijn van mening dat de herstelkosten absoluut niet in verhouding staan tot de leeftijd van
het vaartuig (45 jaar) en de staat van onderhoud waarin dit momenteel verkeerd. Het betreft
hier deels kosten voor het plegen van groot (achterstallig) onderhoud en het herstellen van
gebreken die duidelijk waarneembaar in het vaartuig aanwezig waren. Hierbij kan niet
voorbijgegaan worden aan het feit dat de (water) schade door de verstreken tijd is verergerd.

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [C] en tegen [appellant] . In zijn vorderingen tegen [appellant] heeft hij – samengevat en voor zover van belang – gevorderd om:
- de koopovereenkomst te vernietigen op grond van dwaling, dan wel te ontbinden op de grond dat de boot niet voldoet aan het conformiteitsvereiste,
- [appellant] te veroordelen de boot terug te nemen op verbeurte van een dwangsom,
- [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van de koopsom van € 29.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding,
- [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.649,06 ten titel van schadevergoeding (€ 3.130,27 aan reparatiekosten en € 1.518,79 aan onderzoekskosten) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding,
alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten.
3.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 19 december 2018 de vorderingen tegen [C] afgewezen. In de zaak tegen [appellant] heeft zij het beroep op dwaling afgewezen, maar het beroep op het conformiteitsvereiste gehonoreerd.
Volgens de rechtbank was sprake van gebreken van het dek/de gangboorden, en van de (bakboord) motor waar [geïntimeerde] niet bedacht op had hoeven zijn. Door die gebreken bezat de boot niet de eigenschappen die [geïntimeerde] had mogen verwachten (conformiteitsvereiste). Beroepen van [appellant] op het niet tijdig klagen door [geïntimeerde] (alen de klachtplicht), het ontbreken van een garantie, de aanvaarding van de boot als “gezien en goed bevonden”, en het niet laten verrichten van een aankoopkeuring (de onderzoeksplicht), zijn daarbij allemaal verworpen. Op de grond dat de boot niet voldeed aan het conformiteitsvereiste heeft de rechtbank de koopovereenkomst ontbonden en de daarmee verbonden vorderingen tot restitutie van de koopsom en terugname van de boot toegewezen. Aan de veroordeling van [appellant] om de boot terug te nemen heeft de rechtbank geen dwangsom verbonden.
Ook de gevorderde reparatiekosten (aan slangen) heeft de rechtbank toegewezen, omdat die samenhangen met het niet voldoen van de boot aan het conformiteitsvereiste.
Verder is [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3
Aan het vonnis is inmiddels uitvoering gegeven; [appellant] heeft (terug)betaald aan [geïntimeerde] en de boot weer teruggenomen.

4.De vordering in hoger beroep

[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de rechtbank van 19 december 2018 wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] tegen hem alsnog zullen worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, zowel in de eerste aanleg, als in hoger beroep. Daarnaast vordert [appellant] ook dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van een (afgewezen) verzoek van hem om onder zichzelf beslag te mogen leggen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep 3 grieven (genummerd I tot en met III) ingediend tegen het vonnis van 19 december 2018.
De
grieven I en IIrichten zich tegen de aanvaarding door de rechtbank van het beroep van [geïntimeerde] op het conformiteitsvereiste.
Grief IIIis gericht tegen de toewijzing van een bedrag van € 4.649,06 aan schadevergoeding. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en beogen de vraag of de boot voldeed aan het conformiteitsvereiste in hoger beroep in volle omvang voor te leggen.
conformiteitsvereiste (algemeen)
5.2
De wet bepaalt dat een afgeleverde zaak, in dit geval de boot, aan de overeenkomst moet beantwoorden (artikel 7:17 lid 1 BW). Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (art. 7:17 lid 2 BW).
Bij de beantwoording van de vraag wat de koper aan eigenschappen van de aan hem afgeleverde zaak mocht verwachten dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat als een koper aanleiding heeft om te twijfelen aan de staat waarin de zaak zich bevindt en (daarom) aan de geschiktheid van die zaak voor het doel waarvoor hij die wil kopen, van hem verwacht mag worden dat hij daarnaar onderzoek zal laten verrichten (onderzoeksplicht). Daar staat tegenover dat als een verkoper weet dat een zaak bepaalde gebreken heeft waarvan de aanwezigheid en/of de ernst niet zonder nader onderzoek kenbaar is, hij daarvan mededeling zal moeten doen aan de verkoper (mededelingsplicht).
5.3
De rechtbank heeft aangenomen dat de door Van Baars geconstateerde gebreken aan dek en gangboorden, respectievelijk de gebreken aan de motoren-, aanwezig waren bij de totstandkoming van de koopovereenkomst en heeft geoordeeld dat die gebreken non-conformiteit opleveren. In zijn grieven en de daarop gegeven toelichtingen bestrijdt [appellant] (de omvang van) die door de rechtbank aangenomen gebreken. Voor zover wel gebreken bestonden, betwist hij dat die in de omstandigheden van het geval non-conformiteit opleveren.
5.4
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of de betreffende gebreken aanwezig waren en ook non-conformiteit opleverden, is dat de stelplicht en de bewijslast daarvan rust op [geïntimeerde] .
5.5 Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een boot die al 43 jaar oud was en dat [geïntimeerde] niet (gemotiveerd) heeft aangevoerd dat hij daar niet bekend mee was. Gelet op de leeftijd van de boot had [geïntimeerde] dan in beginsel bedacht dienen te zijn op de mogelijke aanwezigheid van (ernstige) slijtage aan (onderdelen van) de boot. Daarbij geldt dat vast is komen te staan dat bij de totstandkoming van de koopovereenkomst van de zijde van [appellant] ook geen mededelingen zijn gedaan over de onderhoudsstaat van de boot. [C] heeft juist gezegd dat hij daar niets van wist. Wel heeft [appellant] bij de aflevering van de boot tegen [geïntimeerde] gezegd dat die in goede staat van onderhoud verkeerde, maar die mededeling is (dus) pas gedaan nadat de koopovereenkomst al was gesloten en speelt in zoverre geen bijzondere rol bij de beantwoording van de vraag of de boot voldeed aan de verwachtingen die [geïntimeerde] mocht hebben op grond van de koopovereenkomst.
5.6
Verder geldt dat [geïntimeerde] de boot heeft gekocht “zoals gezien en goed bevonden”, zonder dat aan hem enige garantie is verstrekt. Integendeel is in de koopovereenkomst juist opgenomen dat [geïntimeerde] vanwege een korting op de koopprijs geen enkele garantie heeft. Hierdoor werd de op [geïntimeerde] rustende onderzoeksplicht geaccentueerd en verscherpt.
Daarbij wordt opgemerkt dat een onderzoek weliswaar kennelijk niet ter plaatse mogelijk was, maar dat [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat [C] tegen hem heeft gezegd dat een onderzoek wel bij een nabij gelegen bedrijf kon worden verricht en dat de boot eenvoudig daarheen gevaren kon worden. Daarmee moet het ervoor worden gehouden dat er voor [geïntimeerde] geen beletsel bestond om de boot te laten onderzoeken.
gebreken van het dek en de gangboorden
5.7
Van Baars heeft in zijn rapport over het dek en de gangboorden naast wat daarover al is vermeld onder rov. 2.9, nog het volgende verklaard:
Het vaartuig betreft een vezel versterkt kunststof (VVK) motorboot zijnde een Broom 37 Ocean.
De romp als ook de dekken en de opbouw zijn als sandwichconstructie opgebouwd. Dit betekent dat in het VVK een kernmateriaal is toegevoegd om gewicht te besparen en toch voldoende constructie stijfheid te genereren. De opbouw van het materiaal is 1 laag VVK, 1 laag sandwich materiaal en nog 1 laag VVK.
Daar waar het sandwichmateriaal zichtbaar is, zien wij dat dit sandwichmateriaal uit hout bestaat. (…)
Aan boord gekomen wordt direct waargenomen dat het vaartuig is overgeschilderd. De lak die is gebruikt is niet de originele kleur. De opbouw is met een parelmoer kleur afgelakt en de gangboorden (dekken waarop men loopt) zijn met een witte coating geschilderd.
(…) Wanneer er over het dek wordt gelopen merken wij op dat het dek vervormt onder de voeten. Het dek wordt belast door er met de hand op te drukken en ook nu vervormt het dek eenvoudig. Met name op het voordek en op het achterdek bij de tankdoppen is het dek week. Het dek is op diverse plaatsen zo week dat de bovenste laag van het VVK, daar waar men fysiek op loopt, is gescheurd. Voorts zien we dat van onder de coatinglagen haarscheuren zichtbaar worden. Nagenoeg bij alle plaatsen waar onderdelen of materialen of een samenstel van onderdelen en materialen op het dek zijn gemonteerd, zijn haarscheuren zichtbaar.
Het voordek is zodanig "week" dat de ankerlier welke op het voordek is gemonteerd, bewogen kan worden op haar fundatie.
Verder zijn er op diverse plaatsen op het dek reparaties zichtbaar van doorvoeren en tankdoppen. Op het achterdek wordt water uit het sandwich materiaal gedrukt wanneer men daar een belasting op uitoefent.
5.8
Het hof begrijpt hieruit dat het gebrek aan het dek en de gangboorden erin bestond dat de “sandwichconstructie” beschadigd was, waardoor deze zich vol kon zuigen met water (en daardoor “week” werd). Verder leidt het hof eruit af dat het gebrek in ieder geval voor een deel voor [geïntimeerde] zichtbaar was; (haar)scheuren zijn naar hun aard zichtbaar, een beweegbare ankerlier is waarneembaar en dat geldt ook voor vervorming van het dek en reparaties aan/rondom doorvoeren en tankdoppen. Een en ander strookt ook met de bevinding van [E] . [geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie nog wel verklaard dat de scheuren in de verflaag pas zijn ontstaan na de levering, maar dat dit werkelijk zo was heeft hij verder niet onderbouwd en hij heeft daarvan ook geen bewijs aangeboden, zodat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van die verklaring.
5.9
Door de kenbare aanwezigheid van (haar)scheuren, de beweegbare ankerlier, de vervorming van het dek, de reparaties aan/rondom doorvoeren en tankdoppen én het gegeven dat het ging om een boot van 43 jaar oud had [geïntimeerde] er bedacht op dienen te zijn dat er sprake zou kunnen zijn van ernstige gebreken van dek en gangboorden. Zonder een nader onderzoek te laten verrichten, mocht [geïntimeerde] dan in beginsel niet verwachten dat die afwezig zouden zijn.
De keus van [geïntimeerde] om toch de boot voetstoots “als gezien en goed bevonden” en met uitsluiting van enige garantie te kopen, dient dan voor zijn risico te worden gelaten, in die zin dat hij zich er niet met succes op kan beroepen dat de boot vanwege de gebreken aan het dek en de gangboorden niet voldeed aan het conformiteitsvereiste.
5.1
De omstandigheid dat op basis van het rapport van Van Baars sprake is van een ernstig gebrek waarvan het herstel kostbaar is –het rapport van [E] relativeert die ernst en de omvang van de herstelkosten overigens– en dat al kort na de aflevering aan het licht is getreden, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [geïntimeerde] de boot heeft gekocht voor de marktconforme prijs.
5.11
[geïntimeerde] heeft nog wel aangevoerd dat [appellant] bekend moet zijn geweest met het gebrek en dat hij hem daarom daarover had moeten inlichten - [geïntimeerde] heeft dat in het bijzonder aangevoerd in eerste aanleg in het kader van zijn beroep op dwaling. Die stelling heeft [geïntimeerde] echter niet voldoende onderbouwd en hij heeft daar ook geen bewijs van aangeboden. Uit de omstandigheid dat de boot overgeschilderd was - [appellant] heeft tijdens de comparitie verklaard dat het dek zo’n drie à vier jaar voor de verkoop was geschilderd - kan nog niet afgeleid worden dat [appellant] met het gebrek bekend moet zijn geweest (en dat het overschilderen is gebeurd met de bedoeling om het gebrek toe te dekken). [geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie verklaard dat het gebrek pas aan het licht is getreden toen het dek ging lekken na een hevige hoosbui, terwijl [appellant] (onweersproken) heeft verklaard dat de boot altijd in een overdekte stalling lag. Dat kan verklaren dat [appellant] , zoals hij heeft verklaard, met de aard en ernst van het gebrek niet bekend was. Daarmee bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat [appellant] tekort is geschoten in zijn verplichting om daarvan melding te maken aan [geïntimeerde] (mededelingsplicht).
de (bakboord)motor en de turbo
5.12
Ook als aangenomen moet worden dat de motoren van de boot (in het bijzonder de bakboordmotor) inderdaad ernstige slijtage vertoonden, zoals door Van Baars wel maar door [E] niet is vastgesteld, geldt dat [geïntimeerde] daarop bedacht had dienen te zijn gelet op de leeftijd van de boot (en de motoren). Hij mocht daarom niet voetstoots, zonder nader onderzoek, verwachten dat de motoren geen (ernstige) slijtage zouden hebben. Daarbij wordt opgemerkt dat [geïntimeerde] met de boot van [D] naar [B] is gevaren en later nog weer terug. Kennelijk waren de motoren daartoe wel in staat. Dat de turbo van een van de motoren het zou hebben begeven, zoals [geïntimeerde] zegt, blijkt verder niet uit het rapport van Van Baars en ook niet uit dat van [E] .
Ook ten aanzien van de motoren kan daarom niet worden gezegd dat sprake is van non-conformiteit.
de slangen
5.13
Voor de gebreken aan de slangen geldt ook dat [geïntimeerde] er gelet op de leeftijd van de boot op bedacht had dienen te zijn dat sprake zou kunnen zijn van slijtage en dat de door Van Baars geconstateerde gebreken – [E] heeft geen gebreken aan de slangen geconstateerd- daarom geen non-conformiteit opleveren. Daarbij wordt opgemerkt dat uit het rapport van Van Baars ook niet volgt dat de slangen in een dermate slechte staat verkeerden dat [appellant] daarmee bekend moet zijn geweest. Dat blijkt ook niet uit het aanvullende rapport, waarin Van Baars over de slangen aanvullend nog vermeldt:
Vraag 8: hoe beoordeel jij de stellingen met betrekking tot de slangen?
Een groot deel van de installaties welke zijn voorzien van slangen zijn wel degelijk versleten met lekkage tot gevolg, in eerste instantie lijken de slangen redelijk maar verdere inspectie en fysieke belasting van de slangen tonen scheurvorming en poreus oppervlak. Slangen behoren de eigenschap te hebben vloeistoffen te transporteren zonder deze aan de buitenzijde
van de slang door te laten. Diverse slangen lekten door de wand van de slang in meer en mindere maten door. de slangen voldoenden dus niet aan wat men in zijn algemeenheid van een slang mag verwachten.
Uit die bevindingen blijkt nog niet dat de slangen in een zo kenbaar slechte staat verkeerden, dat [appellant] daarvan bij het gebruik van de boot hinder moet hebben ondervonden (en daarom daarvan melding had moeten maken aan [geïntimeerde] ). Weliswaar heeft [geïntimeerde] gesteld dat de boot bij het overvaren van [D] naar [B] veel water heeft gemaakt -3000 liter volgens de reparatienota-, maar hij heeft niet onderbouwd dat dit is veroorzaakt door gebrekkige slangen. De suggestie van [appellant] dat het kan zijn veroorzaakt door het niet goed aandraaien door [geïntimeerde] van vetpatronen is niet weerlegd. Als die schade zou zijn veroorzaakt door gebrekkige slangen die al in juli 2017 zijn vervangen door [geïntimeerde] –en dus al voor het onderzoek door Van Baars- dient voor rekening van [geïntimeerde] te blijven dat de uiterlijke staat waarin die slangen verkeerden niet is vastgesteld.
Hiermee ontvalt de grondslag aan de vordering tot vergoeding van de reparatiekosten. Die kosten kan [geïntimeerde] dus niet verhalen op [appellant] en zijn in het bestreden vonnis ten onrechte toegewezen.
tussenconclusie
5.14
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de grieven van [appellant] slagen.
De gronden waarop de rechtbank heeft beslist dat de koopovereenkomst ontbonden dient te worden en [appellant] gehouden is om [geïntimeerde] ook een bedrag aan schadevergoeding te betalen, houden geen stand.
verdere beoordeling
5.15
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich, dat vervolgens (opnieuw) beoordeeld moet worden of [geïntimeerde] in de procedure bij de rechtbank of bij het hof nog andere gronden heeft aangevoerd die met zich brengen dat de beslissing van de rechtbank wél in stand gelaten dient te worden.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
5.16
De overige door Van Baars geconstateerde, maar hiervoor nog niet besproken gebreken leiden evenmin tot non-conformiteit. Het betreft ofwel zichtbare gebreken - het gebrek sub c (de lekkende ramen) en het gebrek sub f (het verfsysteem boven de waterlijn) - dan wel gebreken die noch voor [geïntimeerde] noch voor [appellant] zichtbaar waren, maar redelijkerwijs wel verwacht konden worden bij een boot van 43 jaar oud. Ook de gebreken bij elkaar opgeteld leveren in het licht van de in de omstandigheden van dit geval op [geïntimeerde]
rustende onderzoeksplicht nog geen non-conformiteit op. Aangenomen mag worden dat als [geïntimeerde] het van hem redelijkerwijs te verlangen onderzoek had laten verrichten, al de gebreken aan het licht zouden zijn gekomen.
5.17
Omdat niet kan worden vastgesteld dat [appellant] tekort is geschoten in een op hem jegens [geïntimeerde] rustende (contractuele) verplichting dienen de onderzoekskosten van Van Baars overigens te blijven voor rekening van [geïntimeerde] . In het bestreden vonnis is [appellant] dus ten onrechte veroordeeld tot betaling van die kosten.
5.18
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat het beroep op dwaling niet slaagt en neemt de betreffende overwegingen over. In aanvulling merkt het hof op dat als een koper aanleiding heeft om te twijfelen aan de staat waarin de te kopen zaak zich bevindt, zoals hier, een beroep op dwaling in beginsel niet op zal gaan. Bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, zijn niet aangevoerd en het hof niet gebleken.
5.19
In wat hiervoor is overwogen ligt besloten dat er ook geen grond bestaat om [appellant] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding (wegens onrechtmatig handelen), zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg meer subsidiair heeft gevorderd.
5.2
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat [appellant] zich voor het geval de ontbinding van de koopovereenkomst in stand blijft, op het standpunt heeft gesteld dat op zijn verplichting tot terugbetaling van de koopsom in mindering dient te worden gebracht een vergoeding voor het gebruik dat [geïntimeerde] van de boot heeft gemaakt in de periode tussen de aflevering van de boot aan hem en teruggave van die boot door hem. Omdat de voorwaarde waaronder die aanspraak op een gebruiksvergoeding is gedaan niet is vervuld, zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, komt het hof niet toe aan een beoordeling van die aanspraak.

6.6. De slotsom

6.1
De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen.
6.2
Voor de goede merkt het hof op dat dit betekent dat [geïntimeerde] de boot weer zal dienen op te halen bij [appellant] en dat hij aan [appellant] dient terug te betalen wat [appellant] aan hem heeft betaald op grond van het vonnis van 19 december 2018.
Omdat in deze procedure echter geen daartoe strekkende vorderingen zijn ingesteld, kunnen in deze uitspraak geen veroordelingen daartoe worden uitgesproken.
6.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en de kosten in hoger beroep.
Er is geen grond om [geïntimeerde] ook te veroordelen in de kosten van een afgewezen verzoek van [appellant] om onder zichzelf conservatoir beslag te mogen leggen. Die beslissing is niet genomen in een zaak die in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen is.
De kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden begroot op € 895,- aan griffierecht en € 1.390,- voor salaris advocaat.
De kosten voor de procedure in hoger beroep (inclusief die in het incident) aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 81,83 aan explootkosten, € 741,- aan griffierecht en € 4.173,- aan salaris advocaat (3 punten x tarief III)
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2018, en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 895,- aan griffierecht en € 1.390, aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 822,83 voor verschotten en op € 4.173,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,- , met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, W.P.M. ter Berg en H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
24 maart 2020.