ECLI:NL:GHARL:2020:2508

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
200.260.099/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige koop door gemeente van percelen grond in strijd met recht van eerste koop van stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Gemeente De Fryske Marren. [appellant] stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door percelen grond te kopen van De Vries B.V., terwijl de stichting Het Fries Landschap, waarvan hij bestuurder was, een recht van eerste koop had op deze percelen. De rechtbank Noord-Nederland had in een eerder vonnis op 30 januari 2019 de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat deze onvoldoende duidelijk waren.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 24 maart 2020 behandeld. [appellant] vorderde dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en zijn vorderingen alsnog zou toewijzen. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld. De gemeente had de percelen gekocht van De Vries B.V., die volgens [appellant] verplicht was om deze aan de stichting aan te bieden. Het hof concludeerde dat de gemeente mogelijk onrechtmatig had gehandeld jegens de stichting, maar dat dit niet automatisch betekende dat de gemeente ook onrechtmatig had gehandeld jegens [appellant].

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, onder verbetering van gronden, en veroordeelde [appellant] in de proceskosten in hoger beroep. De kosten werden vastgesteld op € 741,- aan verschotten en € 1.074,- voor het salaris van de advocaat. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.099/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 164257)
arrest van 24 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
De Gemeente De Fryske Marren,
gevestigd te Joure,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. B.J. van Popta, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Het verloop van de procedure bij de rechtbank blijkt uit het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van
30 januari 2019.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 29 april 2019, die ook een grief bevat (met één
productie);
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte na rolverwijzing.
2.2
Partijen hebben de processtukken ingediend en het hof heeft een datum voor arrest bepaald.
2.3
Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de producties bij memorie van antwoord, maar [appellant] heeft aangegeven daarvan geen gebruik te maken. Wel heeft hij in zijn akte na rolverwijzing gereageerd op twee verweren van de gemeente (een verweer tot niet-ontvankelijkheid en een verjaringsverweer).
2.4
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedures bij de rechtbank en het hof.

3.Waar gaat het om?

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. De toenmalige gemeente Skarsterlân heeft in 2001 enkele percelen grond aan de rand van een zandwinput gekocht van De Vries B.V. De percelen zijn in 2005 aan die gemeente geleverd. Volgens [appellant] had de stichting Het Fries Landschap (hierna: de stichting) het recht op koop van deze percelen. Hijzelf maakte op grond van een afspraak met de stichting voor de jacht, het kweken van vis en het telen van riet gebruik van de zandwinput en van deze percelen. Door de verkoop en levering van de percelen kon hij er geen gebruik meer van maken.
3.2
[appellant] meent dat de gemeente onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door ondanks het recht van koop van de stichting de percelen van De Vries B.V. te kopen. Hij stelt dat hij daardoor schade heeft geleden en vordert dat wordt uitgesproken dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij, [appellant] , aanspraak heeft op vergoeding van de daardoor geleden schade.

4.Vaststaande feiten

4.1
[appellant] was bestuurder van de stichting. [appellant] had daarnaast een onderneming, waarin hij zich bezig hield met jagen, viskweken en biezen telen. Hij was eigenaar van een zandwinput, kadastraal bekend gemeente Nijehaske, sectie K nummer 362 (hierna: de zandwinput.)
4.2
[appellant] heeft de zandwinput verkocht aan De Vries Joure Holding B.V. (hierna: De Vries B.V.) voor een bedrag van fl. 215.000,-. De overeenkomst blijkt uit een notariële akte van 17 december 1993. De levering heeft plaatsgevonden door inschrijving van deze akte.
In de akte is ook een koopoptie vermeld, die - voor zover van belang - als volgt luidt:

Zodra alle ontzandingswerkzaamheden in de put op voornoemd perceel 362 en de ten oosten en ten noorden daarvan gelegen percelen definitief ten einde zijn gekomen, dient De Vries het hiervoor aan haar geleverde (dus zonder in begrip van die belendende percelen), waar dan nog steeds een waterplas aanwezig moet zijn, aan de Stichting te koop aan te bieden voor de prijs van een honderd duizend gulden (f. 100.000,=) kosten koper. (…)
Verder is in de akte bepaald dat zolang in de zandwinput en de oostelijk en noordelijk daarvan gelegen percelen zand wordt gewonnen en de stichting daardoor de koopoptie niet heeft kunnen uitoefenen, aan de stichting het exclusieve recht toekomt om op het perceel van de zandwinput te jagen en te vissen en om langs de oevers van de waterplas biezen te telen.
Aan de stichting is daarbij de bevoegdheid verleend om derden het medegebruik van dit exclusieve recht te verlenen, onder bepaling dat dit niet tot het gevolg kan hebben dat er rechtsbetrekkingen ontstaan tussen De Vries B.V. en deze derden.
4.3
De stichting heeft overeenkomstig de laatstgenoemde bevoegdheid [appellant] het medegebruik van het recht op de jacht, de visserij en de biezenteelt verleend.
4.4
In een adviesnota van 2 april 1997 aan B&W van Skarsterlân, de rechtsvoorgangster van de gemeente, heeft ambtenaar [B] het volgende geschreven:

N.a.v. uw college-beslissing van 11 februari 1997:(…)- heeft in aanwezigheid van weth. [C] met dhr. [D][hof: bestuurder van De Vries B.V.]
een gesprek plaatsgehad over een mogelijke verwerving door de gemeente van het toekomstige natuurgebied tegen een symbolische prijs. Uit dat gesprek is gebleken dat een verwerving door de gemeente er niet in zit omdat De Vries contractueel verplicht is om de ten oosten en ten noorden van de put gelegen percelen na de zandwinning eerst aan te bieden aan de Stichting Het Fries Landschap (zie kopie akte).
4.5
Op 19 december 2001 heeft de gemeenteraad van Skarsterlân ingestemd met het voorstel van B&W om gronden ten noorden en oosten van de zandwinput tegen een symbolische prijs van fl. 1,- over te nemen van De Vries B.V.
In de toelichting op dit voorstel is vermeld dat De Vries B.V. verzocht heeft om medewerking voor uitbreiding van de zandwinning aan de noordwestzijde van de waterwinput en dat in het kader van het vooroverleg over de daarvoor te volgen planologische procedure De Vries B.V. zich bereid heeft verklaard tot overdracht van de genoemde percelen.
De levering van deze percelen heeft op 1 november 2005 plaatsgevonden.
4.6
In een brief van 4 april 2003 aan advocaat mr. Sleijfer schreef De Vries B.V. onder meer:

Hierbij reageren wij op uw fax d.d. 24 maart 2003. Wij hebben de gemeente benaderd. Zij willen zoals verwacht niet aan de ontbinding meewerken.Uiteraard zullen wij eraan meewerken dat de rechten zoals vastgelegd in de overeenkomst van 1993 worden gewaarborgd.
4.7
In maart 2004 is de stichting failliet verklaard, met benoeming van mr. A. Brink tot curator. De curator heeft de koopoptie met betrekking tot de zandwinput ingeroepen, waarna de boedel eigenaar is geworden van de zandwinput.
4.8
Nadat de gemeenteraad daartoe had besloten, heeft de gemeente Skarsterlân de zandwinput op 24 mei 2007 van de curator gekocht. [appellant] heeft geprobeerd deze transactie tegen te houden, onder meer door de rechter-commissaris te verzoeken mr. Brink te ontslaan als curator en te bewerkstelligen dat hij, [appellant] , de zandwinput kon aankopen.
4.9
[appellant] heeft verzet gedaan tegen de door de curator gedeponeerde uitkeringslijst in het faillissement van de stichting. Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzet, op
5 maart 2009, is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [appellant] en de curator. In dat verband is onder meer overeengekomen dat [appellant] tegen een symbolisch bedrag van de curator koopt “
alle aanspraken die de boedel jegens De Vries Joure[hof: De Vries B.V.]
of andere derden mocht hebben uit hoofde v schadevergoeding wegens vervuiling v.d. zandwinput”.
4.1
In een brief van 30 november 2009 heeft mr. Van Zandbergen de gemeente Skarsterlân namens [appellant] aansprakelijk gesteld.
5. De bespreking van de vordering van [appellant]
5.1
[appellant] heeft de gemeente gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door de verwerving van de percelen grond ten noorden en oosten van de zandwinput van De Vries B.V. en gehouden is tot vergoeding van de door hem daardoor geleden schade, een en ander met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
5.2
Nadat tegen de gemeente verstek was verleend, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] in het vonnis van 30 januari 2019 afgewezen. De rechtbank heeft dat als volgt gemotiveerd:

Door eiser is onvoldoende duidelijk gesteld wat de concrete vordering jegens gedaagde is. De vordering van eiser zal daarom worden afgewezen.
5.3
Met zijn grief voert [appellant] aan dat de rechtbank zijn vorderingen ten onrechte (met deze motivering) heeft afgewezen. Door de grief, en de toelichting erop, legt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
5.4
[appellant] heeft in eerste aanleg een 14 bladzijden tellende dagvaarding uitgebracht, waaraan 21 producties waren gehecht. In de dagvaarding heeft [appellant] de relevante feiten uiteengezet, zoals die hiervoor zijn samengevat. Hij heeft ook toegelicht waarom hij vindt dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld bij de verwerving van de percelen aan de noordzijde en oostzijde van de zandwinput. De vordering van [appellant] , zoals hiervoor weergegeven, sluit daarop aan. De vordering is duidelijk. De gemeente heeft er geen verweer tegen gevoerd.
5.5
Door desondanks zonder enige motivering - letterlijk in twee regels - de vordering af te wijzen, heeft de rechtbank [appellant] geen recht gedaan:
- indien sprake is van een situatie waarin onvoldoende duidelijk is wat de vordering tegen gedaagde is, lijdt deze dagvaarding aan een nietigheid (artikel 111 onder d Rv). In dat geval had geen verstek verleend mogen worden (artikel 121 lid 1 Rv). Het oordeel van de rechtbank - wel verstekverlening, maar afwijzing van de vordering alleen omdat deze onvoldoende duidelijk is - is dan ook innerlijk tegenstrijdig;
- indien wel voldaan is aan de eis van artikel 111 onder d Rv, kon de rechtbank niet zonder nadere motivering volstaan met de overweging dat de vordering niet toewijsbaar was (alleen) omdat deze onvoldoende duidelijk was;
- onduidelijk is hoe het, apodictische, oordeel van de rechtbank zich verhoudt tot de door de rechtbank in verstekzaken te hanteren maatstaf (toewijzen, tenzij sprake is van een onrechtmatige of ongegronde vordering - artikel 139 Rv).
5.6
De klacht van [appellant] dat de rechtbank zijn vorderingen niet serieus heeft genomen, is dan ook gegrond. In zoverre slaagt de grief. Uit wat hierna volgt, blijkt dat dat niet betekent dat de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn.
5.7
De grondslag van de vorderingen van [appellant] is dat de (rechtsvoorgangster van de) gemeente onrechtmatig jegens de stichting en jegens hem heeft gehandeld door de percelen ten noorden en oosten van de zandwinput van De Vries B.V. te kopen en geleverd te krijgen. De onrechtmatigheid is erin gelegen dat de gemeente door de koop en levering inbreuk maakt op de rechten van de stichting en [appellant] op deze percelen. Deze rechten zijn gebaseerd op een onderhandse akte van medio 2014 waarin is vastgelegd dat De Vries B.V. de desbetreffende gronden aan de stichting zou overdragen. [appellant] beschikt niet meer over deze akte; die is waarschijnlijk verloren gaan bij een brand in 1995.
5.8
Indien de stelling van [appellant] juist is, had de stichting ook ten aanzien van deze percelen een recht van eerste koop. De Vries B.V. heeft in dat geval door de percelen niet aan de stichting, maar aan de gemeente te verkopen in strijd gehandeld met haar verplichtingen jegens de stichting. De gemeente heeft dan van deze wanprestatie van De Vries B.V. geprofiteerd. Volgens vaste rechtspraak is het gebruik maken van eens anders wanprestatie onder bepaalde, bijkomende omstandigheden onrechtmatig. Ook het kopen van een onroerende zaak wetend dat de verkoper die aan een ander heeft verkocht of dat een derde een recht tot koop heeft, kan onrechtmatig jegens die derde zijn wanneer de koper weet of behoort te weten van het recht van de derde en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden (vgl. Hoge Raad 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084).
5.9
Uit het voorgaande volgt dat de gemeente mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld
jegens de stichtingbij de koop van de percelen ten noorden en oosten van de zandwinput indien de stichting inderdaad, zoals [appellant] stelt maar de gemeente betwist, een recht van koop heeft bedongen bij De Vries B.V. Maar het gaat er, zoals de gemeente terecht opmerkt, niet om of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (inmiddels failliete) stichting, maar
jegens [appellant]. Daarvoor is nodig dat De Vries B.V. door de verkoop van de percelen ook haar verplichtingen jegens [appellant] heeft geschonden.
5.1
[appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij jegens De Vries B.V. een recht van koop had:
- [appellant] heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat de onderhandse akte van medio 1994 een akte is tussen De Vries B.V. en de stichting en dat De Vries B.V. op grond van deze akte de gronden ten noorden en oosten van de zandwinput aan de stichting zou overdragen;
- [appellant] heeft verwezen naar het in r.o. 4.4 aangehaalde ambtelijk advies, waarin melding wordt gemaakt van een verplichting van De Vries B.V. om de gronden aan te bieden aan de stichting;
- in de inleidende dagvaarding heeft [appellant] zich beroepen op enkele andere stukken, onder meer een brief van De Vries B.V. aan de gemeente Skarsterlân en twee schriftelijke verklaringen, waarin steeds is aangegeven dat sprake is van een recht van koop van de stichting. Slechts in één stuk, een rapport van een controleambtenaar uit 2003, wordt melding gemaakt van een recht van koop van [appellant] . In dat rapport wordt geen onderscheid gemaakt tussen [appellant] en de stichting, zodat aannemelijk is dat de ambtenaar die het rapport heeft opgesteld beiden heeft aangeduid met “ [appellant] ”. Aan dit stuk komt gelet hierop en op het feit dat het op dit punt afwijkt van alle andere relevante stukken, geen doorslaggevende betekenis toe.
5.11
[appellant] heeft ook niet onderbouwd dat De Vries B.V. betreffende de percelen een andere verplichting jegens hem had. Ten aanzien van de zandwinput en aanliggende gronden had De Vries B.V. die verplichting ook niet. De stichting had enkele exclusieve rechten verkregen die zij jegens De Vries B.V. kon inroepen, maar het betrof rechten van de stichting en niet van [appellant] , die vervolgens wel - van de stichting en dus niet van De Vries B.V. - het medegebruik van dit exclusieve recht verkreeg. In de inleidende dagvaarding stelt [appellant] ook (randnummer 15) dat de stichting verplichtingen jegens hem had.
5.12
Indien [appellant] heeft willen stellen dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te profiteren van de wanprestatie van De Vries B.V. jegens de stichting, waardoor de stichting haar verplichtingen jegens [appellant] niet kon nakomen, heeft [appellant] deze stelling niet onderbouwd. Hij heeft niet aangevoerd waarom de gemeente zich dit belang van [appellant] had moeten aantrekken. [appellant] heeft zich beperkt tot de stelling dat hij de door de onrechtmatige daad van de gemeente zijn persoonlijk recht om op de zandwinpunt te jagen, te vissen en biezen te telen niet heeft kunnen gebruiken en jaarlijks inkomsten is misgelopen, maar die stelling is verder niet toegelicht. Tegen de achtergrond dat de door [appellant] gelaakte koop en levering alleen ziet op de grond ten noorden en oosten van de zandwinput - en niet op de zandwinput zelf en de overige aanliggende gronden - is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te volgen dat door bedoelde koop of levering genoemd gebruik door [appellant] heeft moeten eindigen.
5.13
De gemeente wijst er terecht op dat indien [appellant] zich heeft willen beroepen op de met de curator getroffen vaststellingsovereenkomst (r.o. 4.9) dit beroep faalt, omdat in deze vaststellingsovereenkomst alleen de rechten van de stichting op schadevergoeding vanwege de vervuiling van de zandwinput aan [appellant] zijn overgedragen. De vordering van [appellant] is niet gebaseerd op de vervuiling van de zandwinput, maar op het overdragen van de percelen ten noorden en oosten van de zandwinput aan de gemeente.
5.14
De conclusie is dat [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft dat de gemeente ten aanzien van de eigendomsverkrijging van de percelen ten noorden en oosten van de zandwinput onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Zijn vorderingen stranden daarop. De overige verweren van de gemeente kunnen daarom onbesproken blijven. Aan bewijslevering komt het hof bij deze stand van zaken niet toe.
5.15
Het hof zal het vonnis van de rechtbank onder verbetering van gronden bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II).

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 30 januari 2019 onder verbetering van gronden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten op
€ 741,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, K.M. Makkinga en W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 maart 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.