Uitspraak
[appellant],
de gemeente,
1.De procedure bij de rechtbank
30 januari 2019.
2.De procedure bij het hof
- de appeldagvaarding van 29 april 2019, die ook een grief bevat (met één
productie);
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord (met producties);
3.Waar gaat het om?
4.Vaststaande feiten
In de akte is ook een koopoptie vermeld, die - voor zover van belang - als volgt luidt:
“
Zodra alle ontzandingswerkzaamheden in de put op voornoemd perceel 362 en de ten oosten en ten noorden daarvan gelegen percelen definitief ten einde zijn gekomen, dient De Vries het hiervoor aan haar geleverde (dus zonder in begrip van die belendende percelen), waar dan nog steeds een waterplas aanwezig moet zijn, aan de Stichting te koop aan te bieden voor de prijs van een honderd duizend gulden (f. 100.000,=) kosten koper. (…)”
Verder is in de akte bepaald dat zolang in de zandwinput en de oostelijk en noordelijk daarvan gelegen percelen zand wordt gewonnen en de stichting daardoor de koopoptie niet heeft kunnen uitoefenen, aan de stichting het exclusieve recht toekomt om op het perceel van de zandwinput te jagen en te vissen en om langs de oevers van de waterplas biezen te telen.
Aan de stichting is daarbij de bevoegdheid verleend om derden het medegebruik van dit exclusieve recht te verlenen, onder bepaling dat dit niet tot het gevolg kan hebben dat er rechtsbetrekkingen ontstaan tussen De Vries B.V. en deze derden.
“
N.a.v. uw college-beslissing van 11 februari 1997:(…)- heeft in aanwezigheid van weth. [C] met dhr. [D][hof: bestuurder van De Vries B.V.]
een gesprek plaatsgehad over een mogelijke verwerving door de gemeente van het toekomstige natuurgebied tegen een symbolische prijs. Uit dat gesprek is gebleken dat een verwerving door de gemeente er niet in zit omdat De Vries contractueel verplicht is om de ten oosten en ten noorden van de put gelegen percelen na de zandwinning eerst aan te bieden aan de Stichting Het Fries Landschap (zie kopie akte).”
In de toelichting op dit voorstel is vermeld dat De Vries B.V. verzocht heeft om medewerking voor uitbreiding van de zandwinning aan de noordwestzijde van de waterwinput en dat in het kader van het vooroverleg over de daarvoor te volgen planologische procedure De Vries B.V. zich bereid heeft verklaard tot overdracht van de genoemde percelen.
De levering van deze percelen heeft op 1 november 2005 plaatsgevonden.
“
Hierbij reageren wij op uw fax d.d. 24 maart 2003. Wij hebben de gemeente benaderd. Zij willen zoals verwacht niet aan de ontbinding meewerken.Uiteraard zullen wij eraan meewerken dat de rechten zoals vastgelegd in de overeenkomst van 1993 worden gewaarborgd.”
alle aanspraken die de boedel jegens De Vries Joure[hof: De Vries B.V.]
of andere derden mocht hebben uit hoofde v schadevergoeding wegens vervuiling v.d. zandwinput”.
“
Door eiser is onvoldoende duidelijk gesteld wat de concrete vordering jegens gedaagde is. De vordering van eiser zal daarom worden afgewezen.”
- indien sprake is van een situatie waarin onvoldoende duidelijk is wat de vordering tegen gedaagde is, lijdt deze dagvaarding aan een nietigheid (artikel 111 onder d Rv). In dat geval had geen verstek verleend mogen worden (artikel 121 lid 1 Rv). Het oordeel van de rechtbank - wel verstekverlening, maar afwijzing van de vordering alleen omdat deze onvoldoende duidelijk is - is dan ook innerlijk tegenstrijdig;
- indien wel voldaan is aan de eis van artikel 111 onder d Rv, kon de rechtbank niet zonder nadere motivering volstaan met de overweging dat de vordering niet toewijsbaar was (alleen) omdat deze onvoldoende duidelijk was;
- onduidelijk is hoe het, apodictische, oordeel van de rechtbank zich verhoudt tot de door de rechtbank in verstekzaken te hanteren maatstaf (toewijzen, tenzij sprake is van een onrechtmatige of ongegronde vordering - artikel 139 Rv).
jegens de stichtingbij de koop van de percelen ten noorden en oosten van de zandwinput indien de stichting inderdaad, zoals [appellant] stelt maar de gemeente betwist, een recht van koop heeft bedongen bij De Vries B.V. Maar het gaat er, zoals de gemeente terecht opmerkt, niet om of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de (inmiddels failliete) stichting, maar
jegens [appellant]. Daarvoor is nodig dat De Vries B.V. door de verkoop van de percelen ook haar verplichtingen jegens [appellant] heeft geschonden.
- [appellant] heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat de onderhandse akte van medio 1994 een akte is tussen De Vries B.V. en de stichting en dat De Vries B.V. op grond van deze akte de gronden ten noorden en oosten van de zandwinput aan de stichting zou overdragen;
- [appellant] heeft verwezen naar het in r.o. 4.4 aangehaalde ambtelijk advies, waarin melding wordt gemaakt van een verplichting van De Vries B.V. om de gronden aan te bieden aan de stichting;
- in de inleidende dagvaarding heeft [appellant] zich beroepen op enkele andere stukken, onder meer een brief van De Vries B.V. aan de gemeente Skarsterlân en twee schriftelijke verklaringen, waarin steeds is aangegeven dat sprake is van een recht van koop van de stichting. Slechts in één stuk, een rapport van een controleambtenaar uit 2003, wordt melding gemaakt van een recht van koop van [appellant] . In dat rapport wordt geen onderscheid gemaakt tussen [appellant] en de stichting, zodat aannemelijk is dat de ambtenaar die het rapport heeft opgesteld beiden heeft aangeduid met “ [appellant] ”. Aan dit stuk komt gelet hierop en op het feit dat het op dit punt afwijkt van alle andere relevante stukken, geen doorslaggevende betekenis toe.
6.De beslissing
€ 741,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;