In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 ongegrond verklaard. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 9.410 aan giften opgevoerd, maar de Inspecteur van de Belastingdienst had deze niet in aftrek toegestaan. Het geschil draait om de vraag of de door belanghebbende betaalde belastingen als periodieke giften kunnen worden aangemerkt.
Het Hof overweegt dat volgens artikel 6.33 van de Wet IB 2001 onder giften wordt verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Aangezien belastingen voortvloeien uit een wettelijke betalingsverplichting, kunnen deze niet worden aangemerkt als een gift. De wetsgeschiedenis ondersteunt deze conclusie, waarin wordt gesteld dat verplichte bijdragen, zoals belastingen, niet onder de giftenaftrek vallen. Het Hof concludeert dat de door belanghebbende betaalde belastingen niet voldoen aan de vereisten voor aftrek als periodieke giften.
Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.