Uitspraak
de voetbalvereniging,
de stichting,
de voetbalvereniging,
de gemeente
De gedingen in eerste aanleg
2.De gedingen in hoger beroep
3.Samenvatting
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissingen in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
procedure 1dat de vorderingen van de stichting alsnog worden afgewezen en haar eigen vorderingen worden toegewezen, onder veroordeling van de stichting in de kosten. De voetbalvereniging heeft in die procedure elf grieven opgeworpen. Het hof zal naar die grieven verder met Romeinse nummers verwijzen.
procedure 2, tegen de gemeente, vordert de voetbalvereniging dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van de stichting (wat het hof leest als de gemeente) in de kosten van de procedure. In die procedure heeft de voetbalvereniging 13 grieven voorgedragen. Het hof zal daarnaar verder verwijzen met Arabische nummers.
grief I- waarin de voetbalvereniging stelt dat de kantonrechter geen eindvonnis had mogen wijzen zolang niet op de vorderingen van de voetbalvereniging tegen de gemeente was beslist, heeft de voetbalvereniging geen belang nu het hof de vorderingen gevoegd zal behandelen.
grieven II en IVen
1 tot en met 7hebben betrekking op de vaststelling van de feiten door de kantonrechter en de rechtbank. Ook bij beoordeling van deze grieven heeft de voetbalvereniging geen belang aangezien het hof hiervoor de relevante feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
Grief 10treft geen doel en hetzelfde geldt voor de daaraan parallelle
grief V.
stichtingover te dragen. Ook hierin kan geen toezegging aan de
verenigingworden gelezen.
rief 12mist doel evenals
grief III, voor zover die op dit punt betrekking heeft
grief 8waarin de vereniging ten onrechte betoogt dat het college van B&W niet bevoegd zou zijn om de huurovereenkomst te sluiten. Die bevoegdheid is gegeven in artikel 160 onder e van de Gemeentewet.
grief VIingang doen vinden dat de exploitatieovereenkomst moet worden aangemerkt als een huurovereenkomst voor (middenstands)bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW en dat de kantonrechter ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 7:230a BW. De stichting stelt zich in hoger beroep (nadat zij aanvankelijk anders had betoogd) op het standpunt dat in het geheel niet van een huurovereenkomst sprake is geweest.
Grief VIfaalt op dit punt. Het hof merkt verder nog op dat de voetbalvereniging de inhoudelijke tekortkoming op het gebied van schoonmaak en beheer zoals die in de opzeggingsbrief van 13 oktober 2014 is vermeld, niet gemotiveerd heeft bestreden.
de grieven VII en VIII en Xdat de stichting het besluit tot opzegging van de exploitatieovereenkomst onbevoegd, want in strijd met haar statuten, heeft genomen omdat het niet is gebaseerd op een unaniem bestuursbesluit. De kantonrechter heeft daarover al overwogen dat, daargelaten of de statutaire regeling wel externe werking heeft, niet is gebleken dat de besluitvorming binnen de stichting op dit punt niet aan haar statuten heeft voldaan. Ook in hoger beroep heeft de voetbalvereniging niets naders gesteld over welke bestuursleden op welk moment tegen zouden hebben gestemd. Reeds daarop stranden deze grieven.
grief IXbetwist dat zij een boete heeft verbeurd en heeft verder subsidiair een beroep op verdergaande matiging gedaan.
grief 11tegen de afwijzing van haar subsidiaire vordering tot vergoeding van schade uit ongerechtvaardigde verrijking. De voetbalvereniging maakt aanspraak op de gelden die zij direct dan wel indirect (bijdragen van derden waarbij zij de subsidies van andere overheden dan de gemeente aan haarzelf toerekent) aan