ECLI:NL:GHARL:2020:329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
200.255.496/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over declaraties tussen Noordboer International Ondernemen B.V. en advocaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil over declaraties van de advocaat [geïntimeerde] aan zijn cliënt, Noordboer International Ondernemen B.V. Het hof behandelt het hoger beroep van Noordboer tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van onbetaalde declaraties is toegewezen. De procedure in hoger beroep volgt op een eerdere uitspraak van de kantonrechter van 16 oktober 2018, waarin de kantonrechter de bezwaren van Noordboer tegen de declaraties heeft verworpen. Het hof heeft het tussenarrest van 9 april 2019 overgenomen en vastgesteld dat een comparitie van partijen niet heeft plaatsgevonden. Noordboer heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde]. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld, en heeft de grieven van Noordboer besproken. Het hof concludeert dat de grieven falen en dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd. Noordboer wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.496/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6889668)
arrest van 14 januari 2020
in de zaak van
Noordboer International Ondernemen B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Noordboer,
advocaat: mr. G.C. Haulussy, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Wiersma, kantoorhoudend te Stadskanaal.
Het hof neemt het tussenarrest van 9 april 2019 hier over.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 9 april 2019 heeft het hof beslist dat een comparitie van partijen zal worden gehouden. De comparitie is niet doorgegaan.
1.2
Vervolgens hebben partijen de volgende processtukken ingediend:
- een memorie van grieven;
- een memorie van antwoord.
1.3
Ten slotte hebben partijen het procesdossier overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In het vonnis van 16 oktober 2018 heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling hebben partijen geen bezwaar gemaakt. In hoger beroep kan dan ook worden uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Die komen op het volgende neer.
2.2
[geïntimeerde] is advocaat in Groningen. Hij heeft voor rekening van Noordboer werkzaamheden verricht in onder meer de volgende dossiers:
a. Noordboer/Advies;
b. Noordboer/Globemilk;
c. Noordboer/Yspeert Advocaten.
2.3
De werkzaamheden van [geïntimeerde] in het dossier Noordboer/Advies hebben bestaan uit advieswerkzaamheden in verband met het zoeken naar nieuwe melkproducenten en/of leveranciers voor Noordboer. Op 28 augustus 2013 heeft Noordboer een voorschot van
€ 1.000,- voldaan. Alle declaraties van [geïntimeerde] in dit dossier zijn door Noordboer betaald.
2.4
De werkzaamheden van [geïntimeerde] in het dossier Noordboer/Globemilk hebben bestaan uit het terugvorderen van het door Noordboer aan Globemilk betaalde voorschot en het afwikkelen van het geschil tussen Noordboer en Globemilk in verband met de beëindiging van de melkleveranties door Globemilk aan Noordboer. Er is een schikking van € 50.000,- getroffen. Dit bedrag is op de derdengeldrekening van [geïntimeerde] ontvangen en aan Noordboer doorbetaald.
2.5
In het dossier Noordboer/Globemilk heeft [geïntimeerde] de volgende declaraties aan Noordboer gestuurd:
- declaratie 201410037 d.d. 12 maart 2014 van € 7.047,67;
- declaratie 201410071 d.d. 30 april 2014 van € 4.635,32;
- declaratie 201410119 d.d. 2 juli 2014 van € 2.134,25;
- declaratie 201410155 d.d. 9 oktober 2014 van € 2.473,28.
2.6
Noordboer heeft op 19 maart 2014 en 1 april 2014 in totaal € 7.341,82 aan [geïntimeerde] betaald. Dit bedrag is afgeboekt op declaratie 201410037 (€ 7.047,67) en voor een bedrag van
€ 294,15 op declaratie 201410071.
2.7
De werkzaamheden van [geïntimeerde] in het dossier Noordboer/Yspeert Advocaten bestonden uit het verlenen van rechtsbijstand aan Noordboer in een geschil met Yspeert Advocaten. Omdat Noordboer declaraties van Yspeert Advocaten niet had betaald, heeft Yspeert Advocaten een gerechtelijke incassoprocedure gestart, resulterend in een verstekvonnis. [geïntimeerde] heeft namens Noordboer een verzetprocedure aanhangig gemaakt. Er is een verzetdagvaarding uitgebracht en een conclusie van repliek in oppositie ingediend.
2.8
In het dossier Noordboer/Yspeert Advocaten heeft [geïntimeerde] de volgende declaraties aan Noordboer gestuurd:
- declaratie 201410152 d.d. 9 oktober 2014 van € 1.260,97;
- declaratie 201610045 d.d. 14 maart 2016 van € 1.233,86.
2.9
De onder 2.5 en 2.8 bedoelde declaraties komen uit op een totaalbedrag van
€ 18.785,35. Noordboer heeft in totaal een bedrag van € 7.341,82 betaald, zodat een bedrag van € 11.443,53 onbetaald is gebleven. [geïntimeerde] heeft Noordboer gesommeerd tot betaling van dit bedrag.

3.De vordering en de beslissing in de procedure bij de kantonrechter

3.1
[geïntimeerde] heeft Noordboer gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen tot betaling van het hierboven genoemde bedrag van € 11.443,53, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten € 1.076,22, wettelijke rente en proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft deze vorderingen bij verstek toegewezen.
3.3
Nadat Noordboer een procedure in verzet was begonnen, heeft [geïntimeerde] de hoofdsom van zijn vordering verminderd tot € 10.826,93 en ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten verminderd (tot € 1.068,76).
3.4
De kantonrechter heeft in het vonnis van 16 oktober 2018 de bezwaren van Noordboer afgewezen en de verminderde vordering van [geïntimeerde] toegewezen en Noordboer in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld (€ 911,44).

4.De bespreking van de grieven

4.1
Volgens Noordboer heeft [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding de kantonrechter, in strijd met artikel 21 Rv, niet volledig geïnformeerd. Om die reden heeft de kantonrechter ten onrechte nagelaten hem niet-ontvankelijk te verklaren. Met
grief 1komt Noordboer op tegen het oordeel van de kantonrechter op dit punt.
4.2
Noordboer baseert haar betoog dat [geïntimeerde] artikel 21 Rv heeft geschonden op het onvermeld laten van het aan [geïntimeerde] bekende verweer van Noordboer in de inleidende dagvaarding. Noordboer had in e-mailberichten van 9 september 2014 en 18 december 2014 kritiek geuit op enkele facturen.
4.3
[geïntimeerde] was op grond van artikel 111 lid 3 Rv verplicht om het verweer van Noordboer, vermeld in genoemde e-mailberichten, tegen zijn vordering te vermelden. Hij heeft dat ten onrechte niet gedaan. Maar dat betekent, anders dan Noordboer meent, niet dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De wet kent een speciale regeling voor de situatie dat de eiser niet voldoet aan de verplichting van artikel 111 lid 3 Rv. Schending van die verplichting leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding (artikel 120 lid 1 in combinatie met artikel 120 lid 4 Rv), maar de rechter kan in dat geval bevelen dat de ontbrekende gegevens in het geding worden gebracht (artikel 120 lid 4 Rv). Zo’n bevel was in dit geval niet noodzakelijk, omdat Noordboer het desbetreffende verweer in de verzetprocedure heeft gevoerd en de genoemde e-mailberichten heeft overgelegd.
4.4
De grief faalt, omdat deze is gebaseerd op de onjuiste opvatting dat schending van artikel 111 lid 3 Rv, langs de weg van artikel 21 Rv, leidt tot niet-ontvankelijkheid. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat ook schending van artikel 21 Rv niet, en al helemaal niet per definitie, niet-ontvankelijkheid tot gevolg heeft. Noordboer lijkt te hebben gemist dat de tweede volzin van artikel 21 Rv de rechter de bevoegdheid geeft om uit het niet-naleven van artikel 21 Rv de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht. In dit geval heeft Noordboer niet duidelijk gemaakt dat zij door het onvermeld laten van haar verweren in haar belangen is geschaad. Bij deze stand van zaken is niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde] niet aan de orde.
4.5
In het dossier Noordboer/Globemilk heeft [geïntimeerde] werkzaamheden van mr. De Hoop in rekening gebracht. Volgens Noordboer heeft zij niet ingestemd met het inschakelen van mr. De Hoop. De kantonrechter heeft overwogen dat Noordboer dat verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Met
grief 2komt Noordboer tegen dat oordeel op. Volgens haar heeft [geïntimeerde] ten onrechte geen schriftelijke bevestiging overgelegd waaruit volgt dat Noordboer instemde met de inschakeling van mr. De Hoop en de daaraan verbonden kosten.
4.6
De grief faalt, omdat deze is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat de advocaat die een hulppersoon inschakelt dat schriftelijk moet bevestigen aan zijn cliënt. [geïntimeerde] heeft uiteengezet dat mr. De Hoop op verzoek van Noordboer is ingeschakeld, dat de bestuurder van Noordboer ( [B] ) aanwezig is geweest bij gesprekken met mr. De Hoop en dat Noordboer de factuur met daarin een voorschot voor de kosten van mr. De Hoop heeft betaald. Ook heeft zij een e-mailbericht van 6 maart 2014 van [geïntimeerde] aan [B] en aan mr. De Hoop overgelegd, waarin de afspraak voor een gezamenlijke bespreking op 13 maart 2014 wordt bevestigd en de agenda voor die bespreking wordt gegeven. Onder deze omstandigheden heeft Noordboer haar verweer tegen de stelling van [geïntimeerde] dat zij heeft ingestemd met het inschakelen van mr. De Hoop onvoldoende onderbouwd, ondanks het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van die instemming.
4.7
In de zaak Noordboer/Advies heeft Noordboer een declaratie van € 1.667,38 betaald. Noordboer voert aan dat zij de declaratie ten onrechte heeft betaald. De kantonrechter heeft dit betoog verworpen en heeft dat als volgt gemotiveerd:

De kantonrechter is van oordeel dat het betoog van Noordboer dat onderhavige declaratie d.d. 30 april 2014 ten bedrage van € 1.667,38 ten onrechte is betaald niet kan slagen, reeds omdat Noordboer - hetgeen op haar weg had gelegen - heeft nagelaten om te onderbouwen waarom de in deze declaratie genoemde werkzaamheden van aanvang aan niet nodig zijn geweest. Voor zover in het betoog van Noordboer een beroep op verrekening met andere declaraties van mr. [geïntimeerde] moet worden gelezen, strandt het beroep op verrekening op grond van artikel 6:136 BW, nu de gegrondheid van het beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
4.8
Grief 3betreft dit oordeel. Volgens Noordboer heeft zij direct na een bespreking op 18 maart 2014 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij niet verder wilde praten over deze kwestie. [geïntimeerde] bestrijdt dat gemotiveerd. Hij wijst erop dat 30 maart en op 3 april 2014 besprekingen hebben plaatsgevonden met [B] . Onder deze omstandigheden kan er niet (zonder nader onderzoek) van worden uitgegaan dat Noordboer inderdaad al op of direct na 18 maart 2014 heeft meegedeeld dat [geïntimeerde] met zijn werkzaamheden in dit dossier moest stoppen.
4.9
Noordboer heeft de volgens haar onterechte declaratie al betaald. [geïntimeerde] heeft ook geen betaling van deze declaratie gevorderd. Noordboer voert de kwestie van de declaratie op in het kader van haar verweer tegen de wel onbetaald gebleven declaraties. De juridische grondslag daarvoor zal zijn, dat zij de in haar visie onverschuldigd gedane betaling op de door haar betwiste factuur wil verrekenen met de vordering van [geïntimeerde] op haar op grond van de andere declaraties. Omdat dit verrekeningsverweer, als het al voldoende onderbouwd is, niet eenvoudig is vast te stellen, gaat het hof eraan voorbij (vgl. artikel 6:136 BW). De grief faalt.
4.1
Volgens Noordboer heeft zij op 28 augustus 2013 een bedrag van € 1.000,- betaald. Met
grief 4verwijt zij de kantonrechter geen rekening te hebben gehouden met deze betaling, die volgens haar in mindering moet worden gebracht op declaratie 201410071.
4.11
[geïntimeerde] heeft er op gewezen dat het bedrag van € 1.000,- is betaald op 28 augustus 2013 en dat declaratie 201410071 dateert van 30 april 2014, dus ruim een half jaar later, en betrekking heeft op het dossier Noordboer/Globemilk dat in augustus 2013 nog niet was geopend. Bovendien heeft [geïntimeerde] al in de conclusie van antwoord in oppositie gedocumenteerd uiteengezet dat hij in het dossier Noordboer/Advies in augustus 2013 een voorschot van
€ 1.000,- aan Noordboer in rekening heeft gebracht, dat dit voorschot is betaald door Noordboer en dat het voorschot is verdisconteerd in een van de facturen uit dat dossier. Noordboer heeft dat in de memorie van grieven niet weersproken. In het licht van dit onderbouwde en plausibele betoog van [geïntimeerde] heeft Noordboer onvoldoende onderbouwd dat het door haar betaalde bedrag van € 1.000,- in mindering moet worden gebracht op de facturen waarvan [geïntimeerde] betaling vordert. De grief faalt dan ook.
4.11
Grief 5betreft het oordeel van de kantonrechter dat Noordboer [geïntimeerde] mondeling opdracht heeft gegeven werkzaamheden te verrichten in het dossier Noordboer/Yspeert Advocaten. Volgens Noordboer moet [geïntimeerde] “als advocaat op grond van de Advocatenwet elke opdracht conform de voor advocaten geldende regels” (schriftelijk) vastleggen. Dat is niet gebeurd, meent Noordboer.
4.12
Indien Noordboer wil stellen dat voor de totstandkoming van een overeenkomst tussen een advocaat en een cliënt noodzakelijk is dat de overeenkomst schriftelijk wordt vastgelegd, is dit standpunt in zijn algemeenheid onjuist. In r.o. 4.23 en 4.24 van het vonnis van
16 oktober 2018 heeft de kantonrechter uitvoerig gemotiveerd dat Noordboer opdracht heeft gegeven voor de door [geïntimeerde] in het dossier Noordboer/Yspeert Advocaten verrichte werkzaamheden. Het hof verenigt zich met deze, door Noordboer niet inhoudelijk weersproken, overwegingen.
De grief faalt dan ook.
4.13
De slotsom is dat de aangevoerde grieven falen. Het hof zal het vonnis van
16 oktober 2018 dan ook bekrachtigen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Noordboer worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II).

5.De beslissing

Het gerechtshof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Noordboer in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten op
€ 324,- aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J. Smit en mr. W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 januari 2020, in aanwezigheid van de griffier.