ECLI:NL:GHARL:2020:3395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
200.264.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een minderjarige door de partner na voorwaardelijke toestemming van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de partner van de moeder. De man, die de verwekker van de minderjarige is, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend om vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige. De rechtbank had deze toestemming verleend, maar de erkenning door de partner van de vrouw was gedaan met voorwaardelijke toestemming van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de toestemming van de vrouw voor de erkenning door de partner voorwaardelijk was en dat deze voorwaarde niet was ingelost, omdat de man inmiddels vervangende toestemming had gekregen van de rechtbank. Hierdoor was de erkenning door de partner nietig. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de erkenning door de partner nietig is. Tevens is de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de erkenning door de partner door te halen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder erkenning van een kind kan plaatsvinden en de rol van de rechtbank in het verlenen van toestemming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof: 200.264.766/01 en 200.265.209/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland: 442635)
beschikking van 14 april 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep in de zaak met nummer 200.264.766/01,
belanghebbende in de zaak met nummer 200.265.209/01,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A.M. Hartman te Mijdrecht,
en
mr. [B] in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudend te [C] ,
verzoekster in hoger beroep in de zaak met nummer 200.265.209/01,
belanghebbende in de zaak met nummer 200.264.766/01,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [D] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.S. Boedhoe te Dronten,
alsmede
[de partner],
wonende te [D] ,
verder te noemen: [de partner] ,
en op de voet van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in beide procedures gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg (in beide zaken)

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 april 2018, 27 november 2018, 14 december 2018 en 1 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De voormelde eindbeschikking van 1 juli 2019 zal hierna ook wel worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.2. Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.264.766/01:
2.1
Het verloop van het geding blijkt uit:
- het beroepschrift van de man met productie(s), ingekomen op 22 augustus 2019;
- het verweerschrift van de bijzondere curator met productie(s);
- het verweerschrift van de vrouw tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de man in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Hartman van 5 september 2019 met het proces-verbaal van de
zitting in eerste aanleg van 7 maart 2018 en van 13 mei 2019;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 15 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 23 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Boedhoe van 19 februari 2020 (intrekking verweer en
incidenteel hoger beroep van de vrouw).
In de zaak met nummer 200.265.209/01:2.2 Het verloop van het geding blijkt uit:
- het beroepschrift van de bijzondere curator met productie(s), ingekomen op 30 augustus
2019;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 5 september 2019 en bijbehorende brief
met productie(s);
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 23 januari 2020 met productie(s).
In beide zaken:2.3 - een brief van de raad van 10 december 2019.
2.4
De op 20 februari 2020 geplande mondelinge behandeling van de zaak is in overleg met partijen achterwege gebleven omdat mr. Boedhoe in voormeld journaalbericht van
19 februari 2020 voorts had laten weten niet met de vrouw ter zitting te zullen verschijnen. Het hof zal daarom op de stukken uitspraak doen.

3.De vaststaande feiten3.1 [verzoeker] (de man) en [de vrouw] (de vrouw) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [in] 2014 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De man is de verwekker van [de minderjarige] .

3.2
De vrouw is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De minderjarige woont bij de vrouw en haar partner [de partner] .
3.3
De man heeft op 7 september 2017 (onder meer) een zelfstandig verzoek ingediend bij de rechtbank om vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] , nadien bij brieven van 17- en 21 januari 2019 aangevuld met een verzoek om vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] voor zover daarvan sprake is. De moeder heeft verweer gevoerd.
3.4
[de minderjarige] is op 7 december 2018 met toestemming van de moeder erkend door [de partner] .
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist als hierna vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang - aan de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van [de minderjarige] . Zijn voorwaardelijk verzoek om vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] heeft de rechtbank (door de afwijzing van het meer of anders verzochte) afgewezen.
4.2 De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, uitsluitend voor zover de rechtbank het voorwaardelijke verzoek ter zake van de vernietiging van de erkenning door [de partner] niet in behandeling heeft genomen en:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] , gedaan op
7 december 2018, nietig is, dan wel te bepalen dat de erkenning geen rechtsgevolg
heeft;
II. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Noordwijk te gelasten de
erkenning door [de partner] door te halen;
Subsidiair:
III. de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] te vernietigen;
IV. met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in beide instanties;
V. althans zodanige beslissingen te nemen als het hof juist acht.
4.3
De bijzondere curator heeft zich verenigd met de verzoeken van de man en heeft zelf ook hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. De bijzondere curator verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover dit betreft de afwijzing van het
voorwaardelijke verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [de partner]
en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
a. de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] te vernietigen en zo de weg vrij te maken voor
de man over te gaan tot erkenning van voornoemde minderjarige, dan wel;
b. voor recht te verklaren dat de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] nietig is alsmede de
ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Lelystad te gelasten de erkenning
van [de minderjarige] door [de partner] door te halen teneinde de weg vrij te maken voor de man om
[de minderjarige] te erkennen;
II. daarbij te bekrachtigen de bestreden beschikking voor zover daarin aan de man
vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] te erkennen;
III. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld maar zij heeft dat verweer en incidenteel hoger beroep ingetrokken bij voormeld journaalbericht van
19 februari 2020.
4.5 Het voorgaande betekent dat de zaak zich toespitst op de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] .

5.5. De motivering van de beslissing

5.1
In de bestreden beschikking zijn geen overwegingen gewijd aan de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] , naar het zich laat aanzien vanwege onduidelijkheid die tijdens de procedure in eerste aanleg daarover nog bestond. In hoger beroep is vast komen te staan dat [de partner] inderdaad [de minderjarige] heeft erkend. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep zal het hof de verzoeken van de man en de bijzondere curator omtrent de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] daarom alsnog inhoudelijk beoordelen.
5.2
Niet (langer) in geschil is dat de man het verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft kunnen doen en dat de toestemming van de vrouw aan [de partner] tot erkenning van [de minderjarige] een voorwaardelijke toestemming is geweest. Het hof stelt zelf ook vast dat [de partner] met toestemming van de vrouw de erkenning van [de minderjarige] heeft gedaan nadat de man het inleidend verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming erkenning heeft ingediend. Deze toestemming van de vrouw aan [de partner] tot erkenning van [de minderjarige] is daarom een voorwaardelijke toestemming geweest. Dit op grond van vaste jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2002:AE0745).
5.3
De door de vrouw aan [de partner] verleende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] had dus een voorwaardelijk karakter en die voorwaarde is niet ingetreden nu aan de man als verwekker door de rechtbank vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] te erkennen en deze beslissing onherroepelijk is. Dat betekent dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, omdat de vereiste toestemming ontbrak, achteraf gezien, ten onrechte een akte van erkenning door [de partner] heeft opgemaakt. De erkenning door [de partner] is nietig en dient te worden doorgehaald. Dit brengt mee dat het primaire verzoek van de man en het verzoek onder 1 sub b van de bijzondere curator toewijsbaar zijn.
5.4 Gelet daarop bestaat geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man en de overige verzoeken van de bijzondere curator in hoger beroep.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het beslissen als hierna vermeld.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in beide zaken 200.264.766/01 en 200.265.209/01:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 juli 2019 voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de erkenning van [de minderjarige] door [de partner] nietig is;
verklaart voor recht dat de erkenning van de voornoemde minderjarige [de minderjarige] door [de partner] nietig is;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Lelystad de erkenning van de minderjarige [de minderjarige] door [de partner] door te halen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 14 april 2020 in het openbaar uitgesproken.