ECLI:NL:GHARL:2020:3526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
200.244.314/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2016. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de vader, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn betrokken bij een langdurige juridische strijd over het gezag en de omgang met hun kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader inmiddels het kind heeft erkend en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De omgangsregeling is uitgebreid, waarbij de vader en de minderjarige in de toekomst meer tijd samen zullen doorbrengen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd voor zover het de beslissingen omtrent het gezag en de omgang betreft, en heeft de vader gezamenlijk met de moeder belast met het ouderlijk gezag. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de minderjarige ten minste eens in de twee weken op woensdagmiddag bij de vader verblijft, met een verdere uitbreiding van de zorgregeling in het vooruitzicht. Het hof heeft ook bepaald dat de ouders in onderling overleg de vakanties en feestdagen zullen verdelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.314/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 118232 en 118793)
beschikking van 28 april 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A. Wortmann te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. Janssens-Van Drooge te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
locatie Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 maart 2019 en 12 september 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van die data.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 13 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wortmann van 26 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Janssens-Van Drooge van 26 maart 2020 met productie(s).
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 12 maart 2019 en 12 september 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de beschikking van 12 september 2019 heeft het hof de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige] ):
1) gedurende de eerste twee maanden vindt de omgang één keer per twee weken gedurende drie uur (exclusief reistijd) plaats bij de vader thuis waarbij de omgang wordt begeleid door een gezinsvoogd;
2) vervolgens begeleidt de gezinsvoogd gedurende twee maanden alleen nog de overdracht van [de minderjarige] ;
3) daarna vindt de omgang onbegeleid plaats,
waarbij het aan de GI is om gedurende de stappen 2 en 3 de omgangsmomenten verder uit te breiden boven een minimale frequentie en duur van één keer per twee weken gedurende drie uur (exclusief reistijd).
Het hof heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft het hof, voor zover hier van belang, bepaald dat de GI het hof schriftelijk dient te informeren over het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de (on)mogelijkheden van gezamenlijk gezag en de moeder, de vader en de raad in de gelegenheid om schriftelijk te reageren op de informatie van de GI. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Gezag
2.3
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.4
Het hof is ambtshalve uit de informatie van het Gezagsregister en de Basisregistratie Personen gebleken dat de vader [de minderjarige] inmiddels heeft erkend. Hij kan dus worden aangemerkt als de tot het gezag bevoegde ouder als bedoeld in artikel 1:253c BW.
2.5
Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders met het gezamenlijk gezag zijn/worden belast, tenzij er sprake is van één van de voornoemde afwijzingsgronden van artikel 1:253c BW. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 februari 2019 is gebleken dat de omgang vanuit [de minderjarige] en de vader bezien goed verloopt. De vader wordt omschreven als een voor [de minderjarige] liefdevolle vader, die op een adequate wijze grenzen stelt en die aansluit bij het ontwikkelingsniveau van [de minderjarige] . [de minderjarige] is enthousiast als hij de vader ziet. De hulpverleners hebben geen zorgen over het contact tussen de vader en [de minderjarige] en er zijn geen zorgen geconstateerd over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader thuis. De GI heeft de afgelopen maanden gezien - en dit is ook de indruk van het hof - dat de vader het beste voor heeft met [de minderjarige] , dat hij in het belang van [de minderjarige] kan denken en dat hij zich op een respectvolle manier opstelt.
2.7
De GI en de raad hebben als risico's voor [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag naar voren gebracht: 1) de problematiek van de moeder en daarmee samenhangend de omstandigheid dat wanneer de moeder uit balans raakt, zij verminderd tot onvoldoende beschikbaar wordt voor [de minderjarige] en 2) de strijd waarin de ouders met elkaar zijn verwikkeld, waardoor de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en niet in gezamenlijkheid besluiten kunnen nemen.
Het hof is van oordeel dat deze risico's geen reden vormen om af te wijken van voornoemd wettelijk uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het hof weegt daarin mee dat sinds het advies van de raad de situatie is veranderd. Immers er is nu sprake van een ondertoezichtstelling. Zowel de problematiek van de moeder (onvoldoende draagkracht en verwerking trauma) als de verstoorde relatie tussen de ouders zijn als doelen omschreven waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden. Het hof stelt vast, zoals de moeder ook naar voren heeft gebracht, dat de GI sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling in augustus 2019 vooral heeft gewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling en nog niet aan voornoemde doelen. Nu er sprake is van een ondertoezichtstelling, in welk kader gewerkt zal gaan worden aan de omschreven doelen, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof vindt het in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de doelen die daar zijn gesteld en gelet ook op de houding van de vader tot dusver juist in het belang van [de minderjarige] dat zijn beide ouders een gelijke positie innemen. De vader laat immers zien dat hij in het belang van [de minderjarige] kan denken en zich respectvol en coöperatief opstelt. Het hof gaat ervan uit dat - voor zover de stellingen van de moeder juist zijn en dit nog niet is gebeurd - de GI op korte termijn zal gaan werken aan de overige doelen van de ondertoezichtstelling. Het hof merkt daarbij overigens wel op dat het ook een verantwoordelijkheid van de moeder zelf is om te werken aan de problematiek die zij stelt te ondervinden. Immers het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Het verzoek van de vader om tot invulling van zijn ouderschap te komen dateert van inmiddels meer dan drie jaar geleden en aan de moeder is dan ook inmiddels al behoorlijk wat tijd gegund om aan zichzelf te werken.
2.8
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, dient te worden toegewezen. Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de beslissing omtrent het gezag betreft en met ingang van heden de vader - gezamenlijk met de moeder - met het gezag over [de minderjarige] zal belasten.
Zorgregeling
2.9
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
2.1
Bij journaalbericht van 26 maart 2020 heeft de vader zijn verzoek met betrekking tot de zorgregeling gewijzigd in die zin dat hij nu verzoekt om de zorgregeling op korte termijn verder uit te breiden naar één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend voor school alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen en die regeling ook vast te stellen. Tevens verzoekt de vader te bepalen dat [de minderjarige] in 2021 zijn verjaardag bij de vader mag vieren.
2.11
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader met betrekking tot de weekenden en de helft van de vakanties en feestdagen kan worden toegewezen met ingang van 1 september 2020 en dat de periode tot 1 september 2020 dient te worden benut om toe te werken naar deze zorgregeling. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.12
De afgelopen jaren is door de ouders, onder begeleiding van hulpverleners, gewerkt aan een uitbreiding van de omgang. Op dit moment vindt de omgang eens in de twee weken onbegeleid plaats op woensdagmiddag bij de vader thuis, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt uit school en om 16.45 uur bij de GI te Zwolle terugbrengt, waar de moeder [de minderjarige] vervolgens ophaalt. Anders dan het hof bij tussenbeschikking van 12 september 2019 had overwogen, vindt de overdracht nog niet onbegeleid plaats.
2.13
Tussen de ouders is niet in geschil dat de omgang ten opzichte van de beschikking van het hof van 12 september 2019 uitgebreid kan worden. Ook de GI is van mening, evenals de hulpverleners die voor de ondertoezichtstelling betrokken waren, dat de omgang uitgebreid kan worden. Tussen de ouders is wel in geschil in welk tempo en in welke mate dit dient te gebeuren. De moeder is van mening dat de omgang zoals die nu op de woensdagen loopt voorlopig kan worden vastgesteld en dat op basis van een door de GI opgesteld plan van aanpak een regeling moet worden opgenomen voor uitbreiding van de omgangsregeling waarmee beide partijen zich kunnen verenigen. De vader is van mening dat de omgang op korte termijn verder uitgebreid moet worden naar onbegeleide overdracht en de door hem verzochte zorgregeling. De GI is van mening dat de omgang kan worden uitgebreid in tijdsduur en dat het overdrachtsmoment geheel onbegeleid kan plaatsvinden.
2.14
Zoals hiervoor reeds overwogen, verloopt de omgang tussen [de minderjarige] en de vader al langere tijd goed. [de minderjarige] gaat blij naar de vader toe en komt ook weer vrolijk bij de moeder terug. Ook zijn er geen zorgen over de houding en het gedrag van de vader tijdens de omgang. De moeder heeft ook erkend dat de huidige voorlopige zorgregeling tot nu toe goed verloopt.
Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang verder wordt uitgebreid. Uit de stukken blijkt dat de overdrachten tot nu toe nog steeds begeleid plaatsvinden in lijn met de wens van de moeder. Voor wat betreft die begeleiding is de GI gebonden aan de kantoortijden van de GI. Uit het journaalbericht van de vader 26 maart 2020 blijkt dat hij - mede vanwege het huidige probleem van de overdracht - zijn verzoek heeft aangepast in die zin dat hij heeft verzocht om de overdrachtsmomenten op school te laten plaatsvinden en het omgangsmoment op woensdag te laten vervallen. Op die manier hoeft de moeder geen contact te hebben met de vader bij de overdracht. Het hof acht dit een begrijpelijk voorstel van de vader, mede gelet op het feit dat de overdrachtsmomenten niet altijd op het kantoor (en binnen de kantoortijden) van de GI kunnen blijven plaatsvinden. Het hof kan zich voorstellen dat een omgangsmoment van vrijdag uit school tot maandag naar school voor de moeder op dit moment nog een te grote stap is, maar los van het feit dat het hof hiermee deels rekening houdt door te bepalen dat de komende maanden toegewerkt moet worden naar deze uitbreiding, is het hof van oordeel dat een uitbreiding van de omgang in kleinere stapjes zoals de moeder wenst uitsluitend mogelijk is wanneer de moeder meewerkt aan overdrachten anders dan begeleid en op het kantoor van de GI.
Indien de moeder daartoe bereid is, kan het hof zich voorstellen dat toegewerkt wordt naar een regeling waarbij [de minderjarige] om de week tijdens het weekend (zaterdag en zondag) bij de vader verblijft, als ook in de tussenliggende week op de woensdagmiddag. Om (nieuwe) onduidelijkheden tussen de ouders te voorkomen, zal het hof bepalen dat de zorgregeling in dat geval in het weekend start op zaterdag om 10.00 uur en eindigt op zondag om 18.00 uur en in de tussenliggende week op de woensdagmiddag start om 12.00 uur en eindigt om 16.45 uur.
Echter als de moeder niet wil meewerken aan dit alternatief, dient de omgang plaats te vinden om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij het in dat geval aan de vader is om ervoor zorg te dragen dat [de minderjarige] vrijdag uit school tijdig wordt gehaald en maandagochtend tijdig op school is.
2.15
Met betrekking tot de stelling van de moeder dat zij als gevolg van tekortschieten door de GI in de uitvoering van de ondertoezichtstelling en als gevolg van de naar haar mening gebrekkige gang van zaken, tijdens haar psychotherapie niet of nauwelijks heeft kunnen werken aan het verwerken van haar trauma's en het vergroten van haar draagkracht, overweegt het hof als volgt. De moeder is vanaf september 2017 in psychotherapie, inmiddels dus ongeveer 2,5 jaar. Dat de moeder in die periode telkens onrust heeft ervaren over de omgang tussen [de minderjarige] en de vader en haar therapie nog niet heeft kunnen afronden, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de omgang niet uitgebreid kan worden. Zoals ook reeds bij tussenbeschikking van 12 maart 2019 overwogen, zijn de door de moeder benoemde belemmeringen voor uitbreiding van de omgang met name gelegen in de problematiek tussen haar en de vader als ex-partners en in haar eigen problematiek. Deze door de moeder ervaren belemmeringen wegen naar het oordeel van het hof minder zwaar dan het belang van [de minderjarige] bij omgang met zijn vader. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zijn tempo en ontwikkelingsbehoeften worden gevolgd. Daarbij hoort dat hij een gehechtheidsrelatie en een bestendige band met zijn vader kan op- en uitbouwen. Ook heeft de moeder reeds eerder aangevoerd dat zij onrust en ruis ervaart door de destijds bij de omgang betrokken instanties. De raad heeft destijds (toen er nog geen sprake was van een ondertoezichtstelling) aangeboden de regie op zich te nemen, maar de moeder heeft dit aanbod afgeslagen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de omstandigheid dat de moeder nu kennelijk opnieuw onrust en ruis ervaart door de thans betrokken hulpverlener (de GI).
2.16
Gezien het feit dat er op dit moment nog alleen om de week op woensdagmiddag omgang plaatsvindt, is het hof van oordeel dat vanaf heden tot begin september 2020 toegewerkt dient te worden naar de door de vader verzochte zorgregeling. Het hof gaat er daarbij vanuit dat medio juni 2020 de eerste overnachting van [de minderjarige] bij de vader heeft plaatsgevonden en dat vanaf dat moment de omgang verder wordt uitgebreid naar een reguliere weekendregeling. Het hof laat het aan de GI over om de verdere opbouw en invulling van de zorgregeling te bepalen en ook om - indien nodig - het onder rechtsoverweging 2.14 omschreven alternatief vorm te geven.
2.17
Met betrekking tot de vakanties (het hof begrijpt: schoolvakanties) en feestdagen ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat deze bij helfte worden verdeeld. Het hof zal dan ook bepalen dat [de minderjarige] met ingang van 1 september 2020 de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft, in onderling overleg door de ouders, eventueel in eerste instantie met behulp van de GI, te verdelen.
2.18
Met betrekking tot de verjaardag van [de minderjarige] zal het hof bepalen dat [de minderjarige] die dag bij de ouder is bij wie hij conform de reguliere zorgregeling dient te zijn (zoals het hof bij deze beschikking zal vaststellen en nader uitgewerkt zal dienen te worden door de ouders met behulp van de GI).
Informatieregeling
2.19
De vader heeft aangevoerd dat de moeder hem op dit moment onvoldoende informeert over [de minderjarige] en heeft het hof daarom verzocht een informatieregeling vast te stellen, waarbij de moeder hem minimaal een keer per twee weken per mail informeert over [de minderjarige] .
Nu het hof bij deze beschikking met ingang van heden de vader gezamenlijk met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] , ziet het hof geen reden om een informatieregeling vast te stellen. Het hof gaat er van uit dat binnen de ondertoezichtstelling aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de ouders elkaar informeren. Desgewenst of zo nodig kan de vader als gezaghebbende ouder nu ook zelf informatie opvragen over [de minderjarige] bij de verschillende instanties. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
8 augustus 2018, voor zover het de beslissingen omtrent het gezag en de omgang betreft, met ingang van heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de vader - gezamenlijk met de moeder - met het ouderlijk gezag over
[de minderjarige] , geboren [in] 2016;
stelt de volgende zorgregeling vast:
met ingang van heden verblijft [de minderjarige] ten minste eens in de twee weken op de woensdagmiddag bij de man thuis, van 12.00 uur tot 16.45 uur, waarbij de GI met ingang van heden toewerkt naar een uitbreiding van de zorgregeling zodanig dat [de minderjarige] met ingang van 1 september 2020 bij de vader verblijft gedurende:
(indien onbegeleide overdrachtsmomenten niet tot de mogelijkheden behoren) een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt van en naar school;
(indien onbegeleide overdrachtsmomenten mogelijk blijken) om de week van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 18.00 uur en in de tussenliggende week op de woensdagmiddag van 12.00 uur tot 16.45 uur;
alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg door de ouders te verdelen;
waarbij [de minderjarige] op zijn verjaardag bij de ouder verblijft bij wie hij conform de reguliere zorgregeling verblijft.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 28 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.