ECLI:NL:GHARL:2020:3670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.276.122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten uithuisplaatsing voor jeugdige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de jeugdige [verzoeker]. De kinderrechter had eerder op 3 maart 2020 een machtiging verleend voor een gesloten jeugdhulpplaatsing, die door de GI was aangevraagd. De ouders van [verzoeker], de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het gezag en hebben in deze procedure hun standpunten naar voren gebracht. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2020 via een beeldbelverbinding, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Dit is onderbouwd door een instemmingsverklaring van een gedragsdeskundige, die de onveilige en onvoorspelbare omstandigheden in de thuissituatie heeft beschreven, waaronder huiselijk geweld en middelenproblematiek. Ondanks eerdere hulpverleningstrajecten heeft [verzoeker] zich aan de zorg onttrokken, wat heeft geleid tot een uithuisplaatsing in een gesloten setting.

Het hof oordeelt dat de gesloten uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden noodzakelijk is om de ontwikkeling van [verzoeker] te stabiliseren en verdere escalaties te voorkomen. De GI heeft geadviseerd om de gesloten plaatsing minstens zes maanden te laten duren, gevolgd door een open setting. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.276.122/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 496459)
beschikking van 12 mei 2020
inzake
[verzoeker],
verblijvende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat mr. C.W. Dirkzwager te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 maart 2020, en
  • een faxbericht met bijlage van mr. Dirkzwager van 9 april 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2020 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van mr. J.B. de Groot, voorzitter en raadsheer‑commissaris, plaatsgevonden door middel van een beeldbel- dan wel telefoonverbinding. Via deze verbinding waren aanwezig [verzoeker] en zijn vader (via een telefoonverbinding), mr. Dirkzwager, de moeder en namens de GI [vertegenwoordiger van de GI] , allen via een beeldbelverbinding. De raad voor de kinderbescherming was, met kennisgeving vooraf, afwezig.
2.3
Bij de mondelinge behandeling was de raadsheer mr. E.B. Knottnerus aanwezig in dezelfde ruimte als de voorzitter en de griffier. Aan de raadsheer mr. R.A. Eskes is na afloop van de mondelinge behandeling telefonisch verslag gedaan van hetgeen ter zitting is voorgevallen en behandeld. De beslissing in deze is door de drie genoemde leden van het hof genomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] . Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker] .
3.2
Bij beschikking van 26 oktober 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [verzoeker] onder toezicht gesteld tot 26 oktober 2019. De termijn is nadien bij beschikking van 8 oktober 2019 verlengd tot 26 oktober 2020.
3.3
Bij beschikking van 22 oktober 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot 22 april 2020.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft de kinderrechter de GI een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] verleend met ingang van 3 maart 2020 tot 3 september 2020.
3.5
[verzoeker] verblijft sinds 6 maart 2020 op de JeugdzorgPlus afdeling van Pluryn in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de gesloten machtiging slechts toe te wijzen voor de duur van twee maanden en het verzoek voor het overige af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.2
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
de jeugdige onder toezicht is gesteld,
de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.4
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen van oordeel dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof overweegt daarbij het volgende.
Uit de instemmingsverklaring van de gedragsdeskundige blijkt dat [verzoeker] is opgegroeid onder onvoorspelbare, spanningsvolle en voor een kind onveilige omstandigheden, zoals huiselijk geweld in het gezin, trauma- en middelenproblematiek bij een ouder en ex-partnerrelatieproblemen tussen de ouders. Mede als gevolg hiervan heeft [verzoeker] een reactieve hechtingsstoornis en PTSS-klachten ontwikkeld. Dit belemmert zijn gezonde ontwikkeling door zelfbeeldproblemen en emotie- en gedragsregulatieproblemen. Er zijn meerdere hulpverleningstrajecten ingezet, maar zonder blijvend resultaat. Ondanks intensieve hulpverlening hebben in de thuissituatie, toen [verzoeker] nog bij de vader woonde, forse escalaties plaatsgevonden. Ook de daarop gevolgde uithuisplaatsing in een open setting bij Parlan ging niet goed: [verzoeker] liep weg, gebruikte verdovende middelen en onttrok zich aan (EMDR)behandelingen, regels en onderwijs. Parlan kon op een gegeven moment de veiligheid van [verzoeker] niet meer garanderen.
Uit de informatie van de GI en de verklaring van [verzoeker] en zijn ouders blijkt dat [verzoeker] zich positief ontwikkelt sinds hij bij Pluryn in de gesloten accommodatie verblijft. Hij gaat naar school en is gestart met EMDR voor traumaverwerking en met therapie voor zijn verslaving. Uit de informatie van de GI blijkt verder dat nog gestart zal moeten worden met systeemtherapie voor de vader en [verzoeker] en het liefst ook de moeder. Daarvoor is eerst nodig dat [verzoeker] gestabiliseerd is op verslaving en trauma.
5.5
Gelet op de complexe problematiek van [verzoeker] en zijn voorgeschiedenis heeft Pluryn geadviseerd de gesloten plaatsing minstens zes maanden te laten duren en daarna [verzoeker] nog zes maanden in een open setting te plaatsen voordat hij naar huis kan. Pluryn zet in op thuisplaatsing van [verzoeker] , maar de positieve ontwikkelingen die hij doormaakt zijn nog heel pril en er zijn nog veel doelen op het gebied van zijn gedrag en het (gezins)systeem waaraan gewerkt moet worden.
Een kortere periode dan zes maanden voor het behalen van die doelen acht het hof - met de GI - niet reëel. Indien een machtiging gesloten uithuisplaatsing voor een kortere duur dan zes maanden wordt verleend, levert dat veel onrust op en dat acht het hof niet in het belang van [verzoeker] .
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu het een familierechtelijke zaak betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 maart 2020.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 12 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.