Uitspraak
[appellant],
Univé,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de betrokkenheid van de appellant bij brandstichting. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, had de verzekeraar, Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Groningen U.A., aangeklaagd omdat deze de uitkering van de brandschade had geweigerd. In een eerder tussenarrest van 4 juni 2019 was de appellant toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat hij opzettelijk de brand had veroorzaakt. De appellant heeft getuigen doen horen, waaronder zijn broer en moeder, en heeft diverse producties ingediend ter ondersteuning van zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk was voor de brand.
Het hof heeft de verklaringen van de appellant en zijn getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant niet geslaagd is in het leveren van tegenbewijs. Het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de appellant bij de brandstichting met een redelijke mate van zekerheid is komen vast te staan, onder andere op basis van het feit dat hij kort voor de brand het pand had verlaten en dat er geen sporen van braak waren aangetroffen. De appellant had betoogd dat het bewijs van zijn betrokkenheid niet positief was aangetoond, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om de conclusie te rechtvaardigen dat de appellant verantwoordelijk was voor de brand.
De grieven van de appellant werden afgewezen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verschillende bewijsstandaarden in civiele en strafrechtelijke zaken en bevestigt dat in civiele zaken een redelijke mate van zekerheid voldoende is voor een veroordeling.