Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [het kind], die geboren is op [geboortedatum] 2017. De ouders van [het kind], de moeder en de vader, hebben samen het gezag over het kind. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft op 12 maart 2020 de voorlopige ondertoezichtstelling van [het kind] uitgesproken. Op 24 maart 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [het kind] bij de vader, in het kader van een raadsonderzoek, dat in verband met mogelijke besmetting met het coronavirus was aangevraagd. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en [het kind] terug te plaatsen bij haar.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2020 is de noodzaak van de uithuisplaatsing besproken. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is, nu het raadsonderzoek op 8 mei 2020 is afgerond en er geen ziekteverschijnselen meer zijn bij de vader en [het kind]. De ouders hebben een affectieve relatie gehad, en de moeder heeft hulp geaccepteerd in de vrouwenopvang. Het hof oordeelt dat er geen gronden zijn voor de uithuisplaatsing van [het kind] bij de vader, en dat de moeder in staat is om voor [het kind] te zorgen.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, maar bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing uiterlijk op 8 mei 2020 is verstreken. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.