ECLI:NL:GHARL:2020:4333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
200.253.449/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagskwestie tussen biologische vader, moeder en stiefvader van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwestie van een minderjarige. De biologische vader had verzocht om samen met de moeder het gezag over de minderjarige te verkrijgen, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof oordeelde dat de huidige situatie, waarin de stiefvader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen, behouden moest blijven. De vader was jarenlang niet betrokken in het leven van de minderjarige en er was geen zicht op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Het hof benadrukte dat het in het belang van de minderjarige was om de prille en kwetsbare situatie te stabiliseren en dat gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico met zich meebracht dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders. De vader had ook verzocht om een bijzondere curator te benoemen, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen, omdat er geen strijdige belangen tussen de ouders en de minderjarige waren aangetoond. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin was bepaald dat de moeder en de stiefvader gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige. De vader had geen grieven ingediend tegen de beslissing om de stiefvader met de moeder te belasten met het gezag, waardoor deze beslissing ook werd bekrachtigd. De zaak benadrukt de complexiteit van gezagskwesties in situaties met stiefouders en de noodzaak om de belangen van de minderjarige voorop te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.449/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 115953)
beschikking van 2 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
en

1.[verweerster] ,

verder te noemen: de moeder,
2. [verweerder],
verder te noemen: de stiefvader,
beiden wonende te [A] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Koel te Hoogeveen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 27 juni 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 1 juli 2019;
- een journaalbericht van mr. Alta van 29 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Koel van 29 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Koel van 30 maart 2020 met productie(s);
- een brief van [B] van 31 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 2 april 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Koel van 14 april 2020 met productie(s);
- een brief van de raad van 23 april 2020.
1.3
De vader heeft een nadere mondelinge behandeling verzocht omdat hij zijn standpunt graag tijdens een zitting zou willen toelichten. Het hof ziet geen aanleiding voor een nadere mondelinge behandeling en zal dit verzoek dan ook afwijzen. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de vader uit de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting van
20 juni 2019 voldoende duidelijk is geworden. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing te kunnen nemen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
27 juni 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, de ouders verwezen naar de hulpverleningstrajecten van [B] , zoals het traject [C] en indien nodig het traject bij het Omgangscentrum van [B] . Bij eindbrief van 31 maart 2020 heeft [B] het verloop van het proces bij [B] en de gemaakte afspraken omschreven, waar het hof hierna nader op zal ingaan.
2.3
Ter beoordeling aan het hof liggen (nog) voor de verzoeken van de vader tot benoeming van een bijzondere curator, wijziging van het gezag over [de minderjarige] en tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof zal deze verzoeken per onderwerp bespreken. Ter zitting van 20 juni 2019 heeft de vader zijn grieven die gericht zijn tegen de wijziging van de achternaam van [de minderjarige] ingetrokken. Deze grieven behoeven derhalve geen bespreking meer.
Benoeming bijzondere curator
2.4
Het hof ziet in het door de vader aangevoerde geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Uit artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van (een van) de met het gezag belaste ouder(s) in strijd zijn met die van de minderjarige. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval niet gebleken. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt van een verschil van mening tussen de ouders over onder meer het gezag en de omgangsregeling. Gesteld, noch voldoende gebleken is dat er sprake is van een strijd of een (belangen)conflict tussen (een van) de ouders enerzijds en [de minderjarige] anderzijds. Het zijn de ouders die met elkaar van mening verschillen. De benoeming van een bijzondere curator lost dat probleem niet op en heeft dan ook geen meerwaarde. Het hof zal daarom het verzoek om een bijzondere curator te benoemen, afwijzen.
Wijziging gezag
2.5
De moeder en de stiefvader hebben bij verzoekschrift in eerste aanleg onder meer ingevolge artikel 1:253t BW verzocht om de moeder en de stiefvader gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en bij zelfstandig verzoek de rechtbank (zo begrijpt het hof) ingevolge artikel 1:253c BW verzocht om de moeder en hem gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder en de stiefvader voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] en heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
2.6
Op basis van de wetsgeschiedenis en het systeem van de wet is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast als eerste beoordeeld dient te worden.
2.7
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8
Het hof is van oordeel dat sprake is van voornoemde afwijzingsgronden en overweegt hiertoe als volgt. De relatie tussen de vader en de moeder is enkele maanden na de geboorte van [de minderjarige] in 2009 geëindigd. Nadien is de vader tot voor aanvang van deze procedure in 2016, derhalve ongeveer zeven jaar, niet betrokken geweest in het leven van [de minderjarige] en heeft er geen communicatie tussen de ouders plaatsgevonden. In die periode was voor [de minderjarige] ook niet bekend wie zijn biologische vader is. Medio 2017, na de start van de procedure in eerste aanleg, is de hulpverlening van [B] ingezet. Er is eerst ingezet op statusvoorlichting. [de minderjarige] weet sinds eind 2017 wie zijn vader is. Hulpverlening in het kader van omgang tussen de vader en [de minderjarige] is toen nog niet van de grond gekomen.
Ter zitting in hoger beroep van 20 juni 2019 zijn de ouders overeengekomen dat zij het reeds gestarte traject bij [B] zullen voortzetten en dat zij onder begeleiding van [B] een communicatietraject zullen starten en dat parallel daaraan op een voor [de minderjarige] laagdrempelige manier contacten zullen worden gestart tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van de stiefvader.
Uit de eindbrief van [B] van 31 maart 2020 blijkt onder meer het volgende. Tijdens het traject bij [B] is het niet gelukt om de onderlinge communicatie tussen de vader en de moeder te verbeteren, omdat de moeder niet ontvankelijk kan zijn voor contact tussen haar en de vader door de chronische spanning die zij blijft ervaren in het contact met hem. Wel heeft de moeder in haar thuissituatie een beweging gemaakt ten aanzien van de positie van de vader, door [de minderjarige] de ruimte te geven om het over de vader te hebben en hierover op positieve wijze met hem te spreken. De communicatie verliep vanaf het begin tussen de stiefvader en de vader en was ontspannen en open. De rol van de stiefvader, als begeleider van de omgangsmomenten en als contactpersoon in de communicatie met de vader, is daarbij van cruciaal belang geweest. Volgens de eindbrief van [B] hebben zowel de stiefvader als de vader aangegeven tevreden te zijn over hoe het communicatieproces is verlopen, hoe zij op ontspannen en positieve wijze contact hebben omwille van [de minderjarige] en dat zij dit willen vasthouden. [B] heeft daarom met de vader, de moeder en de stiefvader afgesproken dat de communicatie zo zal blijven lopen tussen de vader en de stiefvader, omdat dit geen spanning geeft en in het belang van [de minderjarige] is.
Bij journaalbericht van 2 april 2020 heeft de vader vervolgens alsnog bezwaren geuit tegen de wijze waarop [B] was betrokken (alleen bij het communicatieproces tussen de ouders en niet bij de begeleiding van de contactmomenten met [de minderjarige] ). De vader heeft verzocht om een nieuwe zitting om zijn standpunt nader toe te lichten.
Het hof gaat aan dit verzoek van de vader voorbij, nu het standpunt van de vader voor het hof ongewijzigd en voldoende helder is en de wijze van betrokkenheid van [B] (en van de stiefvader) tussen partijen juist uitdrukkelijk op die manier ter zitting bij het hof was afgesproken. Overigens had het in de rede gelegen dat de vader zijn eventuele bezwaren tijdens de gesprekken bij [B] met de hulpverlener van [B] had besproken.
2.9
Uit het voorgaande volgt dat er - nadat de vader eerst jaren niet betrokken is geweest in het leven van [de minderjarige] - de afgelopen jaren kleine, voorzichtige, positieve stappen zijn gezet, waarbij [de minderjarige] een eigen beeld van zijn vader heeft kunnen vormen.
Tussen de ouders onderling is echter geen rechtstreekse communicatie mogelijk gebleken, ondanks het bij [B] gestarte communicatietraject. Ook is er geen zicht op verbetering daarvan binnen afzienbare termijn. Daarnaast is de moeder geneigd voor haar moeilijke kwesties uit te stellen, bij de spanning weg te gaan, de keuze bij [de minderjarige] te laten en zijn tempo te volgen. De vader is geneigd bij teleurstelling en verdriet 'uit het contact te gaan' met de stiefvader in plaats van in contact te blijven. De verhouding tussen de vader en de moeder is uitermate kwetsbaar en afhankelijk van de bemiddelingsrol van de stiefvader.
Het hof acht het voor [de minderjarige] van groot belang dat de positieve ontwikkeling die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden, wordt behouden en dat de huidige situatie zoveel mogelijk wordt gestabiliseerd. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] wanneer de huidige, nog prille en kwetsbare situatie onder druk wordt gezet door de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag te belasten. Bij gezamenlijk gezag van de moeder en de vader zou er naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico zijn dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en ook anderszins acht het hof gezamenlijk gezag geenszins in het belang van [de minderjarige] .
2.1
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om hem met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] , moet worden afgewezen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
2.11
Met betrekking tot het verzoek van de moeder en de stiefvader om hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] , overweegt het hof als volgt.
2.12
In artikel 1:253t lid 1 BW is bepaald dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. Vast is komen te staan dat aan de voorwaarden zoals vermeld in lid 2 wordt voldaan. Op grond van artikel 1:253t lid 3 BW wordt het verzoek slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
2.13
De vader heeft in hoger beroep enkel een grief gericht tegen de afwijzing van het verzoek om hem (met de moeder) te belasten met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft geen grief gericht of anderszins bezwaren aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank om de stiefvader met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Ten overvloede overweegt het hof nog dat het hof niet is gebleken van voornoemde afwijzingsgrond van artikel 1:253t lid 3 BW. Integendeel, de stiefvader en de moeder hebben sinds begin 2010 (toen [de minderjarige] nog geen jaar oud was) een relatie. [de minderjarige] is de afgelopen tien jaar derhalve feitelijk opgegroeid in het gezin van de moeder, stiefvader en hun twee minderjarige kinderen. Daarbij komt dat de stiefvader een belangrijke, stabiele, steunende en positieve rol heeft gespeeld om de vader een plek in het leven van [de minderjarige] te geven.
Omgangsregeling
2.14
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.15
Zoals hiervoor reeds overwogen is parallel aan het traject bij [B] ook ingezet op contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Er hebben een aantal contactmomenten plaatsgevonden waarbij de vader en [de minderjarige] samen, in bijzijn van de stiefvader, gingen voetballen en de vader is bij voetbaltrainingen/wedstijd(en) van [de minderjarige] aanwezig geweest. Na enige tijd liet [de minderjarige] in de thuissituatie steeds meer weerstand zien met betrekking tot de contactmomenten en stelde hij meer vragen. De moeder, de stiefvader en de vader hebben vervolgens in onderling overleg besloten om gehoor te geven aan de wens van [de minderjarige] om even geen afspraken meer te maken. Aan het einde van het traject bij [B] heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [de minderjarige] , de vader en de stiefvader, waarin zowel [de minderjarige] als de vader naar elkaar hebben kunnen uitspreken hoe zij op dit moment denken over hun contact. [de minderjarige] heeft kenbaar gemaakt dat hij op dit moment geen behoefte heeft aan contact en dat hij liever ook niet wil dat de vader bij zijn voetbal komt kijken. De vader heeft tegen [de minderjarige] gezegd dat hij dit zal respecteren, dat hij wel in [de minderjarige] geïnteresseerd blijft en contact met de stiefvader zal houden om op de hoogte te blijven van hoe het met [de minderjarige] gaat. Ook de stiefvader heeft aangegeven dat hij actief zal blijven in het informeren van de vader over [de minderjarige] . De vader en de stiefvader zullen dus contact blijven houden omwille van [de minderjarige] , ook al heeft [de minderjarige] op dit moment geen behoefte aan contact met de vader.
2.16
Het hof deelt de visie van de raad, zoals blijkt uit de brief van de raad van
23 april 2020, dat het behaalde resultaat op dit moment het maximaal haalbare is en tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] . Nadat de vader jarenlang buiten beeld is geweest, is het belangrijk dat de vader nu een tastbare plek heeft gekregen in de beleving van [de minderjarige] : hij weet nu wie zijn vader is, mag over hem praten en kan zodra hij daar aan toe is het contact opnieuw aangaan.
Het hof acht het dan ook - mede gelet op de eigen wens van [de minderjarige] en zijn leeftijd (11 jaar) - niet in het belang van [de minderjarige] om nu een omgangsregeling vast te stellen en zal dit verzoek afwijzen. Het hof wenst hierbij op te merken dat het - om in de toekomst verdere stappen te kunnen zetten - van groot belang is dat zowel de vader als de moeder en de stiefvader zich actief blijven opstellen. De moeder en de stiefvader dienen, zoals afgesproken bij [B] , 'de vader actief levend te houden voor [de minderjarige] ' door over hem (op positieve wijze) te blijven spreken en dit te normaliseren. Daarnaast dienen zij op eigen initiatief de vader te blijven informeren over belangrijke zaken / gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] en kunnen zij [de minderjarige] stimuleren om de vader bijvoorbeeld een kaart (of via een ander communicatiemiddel een bericht) te sturen voor gelegenheden waarbij er wel vaker kaarten worden gestuurd (bijvoorbeeld verjaardag, vakanties, feestdagen). De vader dient ook actief te blijven, bijvoorbeeld door [de minderjarige] ofwel bij een speciale gelegenheid ofwel spontaan bijvoorbeeld een kaart te sturen. Het hof acht het positief dat de vader tot nu toe de wensen en grenzen van [de minderjarige] heeft gerespecteerd.
Alle betrokkenen zullen zo nu en dan moeten slikken en over hun schaduw heen moeten stappen maar het hof vertrouwt er op dat zij, in het belang van [de minderjarige] , daartoe bereid zullen zijn.
3. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 28 november 2018, voor zover daarbij het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] is afgewezen en voor zover daarbij is bepaald dat de moeder en de stiefvader voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] ;
en beslist voorts als volgt:
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 2 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.