Het hof is van oordeel dat sprake is van voornoemde afwijzingsgronden en overweegt hiertoe als volgt. De relatie tussen de vader en de moeder is enkele maanden na de geboorte van [de minderjarige] in 2009 geëindigd. Nadien is de vader tot voor aanvang van deze procedure in 2016, derhalve ongeveer zeven jaar, niet betrokken geweest in het leven van [de minderjarige] en heeft er geen communicatie tussen de ouders plaatsgevonden. In die periode was voor [de minderjarige] ook niet bekend wie zijn biologische vader is. Medio 2017, na de start van de procedure in eerste aanleg, is de hulpverlening van [B] ingezet. Er is eerst ingezet op statusvoorlichting. [de minderjarige] weet sinds eind 2017 wie zijn vader is. Hulpverlening in het kader van omgang tussen de vader en [de minderjarige] is toen nog niet van de grond gekomen.
Ter zitting in hoger beroep van 20 juni 2019 zijn de ouders overeengekomen dat zij het reeds gestarte traject bij [B] zullen voortzetten en dat zij onder begeleiding van [B] een communicatietraject zullen starten en dat parallel daaraan op een voor [de minderjarige] laagdrempelige manier contacten zullen worden gestart tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van de stiefvader.
Uit de eindbrief van [B] van 31 maart 2020 blijkt onder meer het volgende. Tijdens het traject bij [B] is het niet gelukt om de onderlinge communicatie tussen de vader en de moeder te verbeteren, omdat de moeder niet ontvankelijk kan zijn voor contact tussen haar en de vader door de chronische spanning die zij blijft ervaren in het contact met hem. Wel heeft de moeder in haar thuissituatie een beweging gemaakt ten aanzien van de positie van de vader, door [de minderjarige] de ruimte te geven om het over de vader te hebben en hierover op positieve wijze met hem te spreken. De communicatie verliep vanaf het begin tussen de stiefvader en de vader en was ontspannen en open. De rol van de stiefvader, als begeleider van de omgangsmomenten en als contactpersoon in de communicatie met de vader, is daarbij van cruciaal belang geweest. Volgens de eindbrief van [B] hebben zowel de stiefvader als de vader aangegeven tevreden te zijn over hoe het communicatieproces is verlopen, hoe zij op ontspannen en positieve wijze contact hebben omwille van [de minderjarige] en dat zij dit willen vasthouden. [B] heeft daarom met de vader, de moeder en de stiefvader afgesproken dat de communicatie zo zal blijven lopen tussen de vader en de stiefvader, omdat dit geen spanning geeft en in het belang van [de minderjarige] is.
Bij journaalbericht van 2 april 2020 heeft de vader vervolgens alsnog bezwaren geuit tegen de wijze waarop [B] was betrokken (alleen bij het communicatieproces tussen de ouders en niet bij de begeleiding van de contactmomenten met [de minderjarige] ). De vader heeft verzocht om een nieuwe zitting om zijn standpunt nader toe te lichten.
Het hof gaat aan dit verzoek van de vader voorbij, nu het standpunt van de vader voor het hof ongewijzigd en voldoende helder is en de wijze van betrokkenheid van [B] (en van de stiefvader) tussen partijen juist uitdrukkelijk op die manier ter zitting bij het hof was afgesproken. Overigens had het in de rede gelegen dat de vader zijn eventuele bezwaren tijdens de gesprekken bij [B] met de hulpverlener van [B] had besproken.