ECLI:NL:GHARL:2020:4344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
19/01023 tm 19/01026
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet voor de jaren 2013 en 2014

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende, een veilinghouder, had bezwaar gemaakt tegen de door de Inspecteur opgelegde aanslagen, die hij als te hoog beschouwde. De Inspecteur had de aanslagen voor 2013 vastgesteld op een verzamelinkomen van € 16.143 en voor 2014 op € 32.979. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur ten onrechte het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 had vastgesteld op € 100.000, wat invloed had op de verliesverrekening voor de jaren 2013 en 2014.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar had wel enkele beslissingen van de Inspecteur vernietigd, waaronder de boetebeschikking. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende de hoogte van de vastgestelde belastbare inkomens voor de jaren 2013 en 2014 niet expliciet had bestreden. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de aanslagen te hoog waren vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van aangiften en het tijdig reageren op aanslagen. Het Hof heeft ook de boete voor het niet indienen van de aangifte voor 2014 gematigd tot € 40, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 19/01023 t/m 19/01026
uitspraakdatum: 9 juni 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2019, nummers LEE 18/2209 tot en met 18/2212, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.4.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de ZVW opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.5.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de aanslagen in de IB/PVV en de ZVW voor het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft hij het bezwaarschrift van belanghebbende mede aangemerkt als verzoek om de aanslagen ambtshalve te verminderen en dat verzoek afgewezen.
1.6.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de aanslagen in de IB/PVV en de ZVW voor het jaar 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft hij het bezwaarschrift van belanghebbende mede aangemerkt als verzoek om de aanslagen ambtshalve te verminderen en dat verzoek gedeeltelijk toegewezen.
1.7.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Inspecteur heeft met betrekking tot de afwijzing van de verzoeken om de aanslagen ambtshalve te verminderen ingestemd met rechtstreeks beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft:
  • het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de IB/PVV voor 2013 ongegrond verklaard;
  • het rechtstreekse beroep tegen de afwijzing van het verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen gegrond verklaard;
  • de beschikking waarbij het verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen is afgewezen, voor zover deze betrekking heeft op de boete, vernietigd;
  • de boetebeschikking vernietigd;
  • bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
  • de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden;
  • het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de IB/PVV voor 2014 ongegrond verklaard;
  • het rechtstreekse beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen gegrond verklaard;
  • de beschikking waarbij het verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen gedeeltelijk is afgewezen, uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boete, vernietigd;
  • de boete verminderd tot een bedrag van € 40;
  • bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
  • de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden;
  • de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 17,18;
  • de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen in de ZVW voor het jaar 2013 en voor het jaar 2014 ongegrond verklaard en
  • de rechtstreekse beroepen tegen de gedeeltelijke afwijzingen van de verzoeken om de aanslagen ambtshalve te verminderen ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.9.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. De Inspecteur heeft verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Belanghebbende heeft op het verzoek van het Hof gereageerd, maar daarbij niet verklaard van dat recht gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2013 en 2014 een veilingbedrijf op het vakgebied van machinerieën en bedrijfsinventarissen geëxploiteerd en is in staat van faillissement verklaard.
2.2.
De Inspecteur heeft op 28 februari 2014 aan belanghebbende een uitnodiging gestuurd om aangifte te doen in de IB/PVV en de ZVW voor 2013. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 27 mei 2014, geadresseerd aan de curator van belanghebbende, aan deze aangifteplicht herinnerd. Bij brief van 8 juli 2014, eveneens geadresseerd aan de curator van belanghebbende, heeft de Inspecteur belanghebbende, onder aanzegging van een schatting van zijn inkomen en de aanzegging van een boete, aangemaand om zijn aangifte in de IB/PVV en de ZVW voor 2013 in te dienen. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan.
2.3.
De Inspecteur heeft op 28 februari 2015 aan belanghebbende op zijn toenmalige huisadres een uitnodiging gestuurd om aangifte te doen in de IB/PVV en de ZVW voor 2014. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 16 juni 2015, geadresseerd aan zijn toenmalige huisadres, aan deze aangifteplicht herinnerd. Bij brief van 22 september 2015, geadresseerd aan het toenmalige huisadres, heeft de Inspecteur belanghebbende, onder aanzegging van een schatting van zijn inkomen en de aanzegging van een boete, aangemaand om zijn aangifte in de IB/PVV en de ZVW voor 2014 in te dienen. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan.
2.4.
De Inspecteur heeft belanghebbende naar aanleiding van de als bezwaar en als verzoek om de aanslagen ambtshalve te verminderen aangemerkte brief van belanghebbende van 14 november 2017 verzocht om informatie inzake zijn inkomen uit werk en woning voor de jaren 2013 en 2014.
2.5.
Belanghebbende heeft de Inspecteur met een brief en nadere stukken, waaronder overzichten en bankafschriften, door de Inspecteur ontvangen op 6 april 2018, geïnformeerd over zijn inkomsten. Aan netto winst uit de werkzaamheden die hij als veilinghouder heeft verricht voor veilingen in 2013 heeft belanghebbende in de overzichten de volgende bedragen vermeld: € 3.338,00, € 3.093,75, € 4.220,59, € 2.877,67, € 595,10, € 5.299,62, € 210,00, € 375,00.
2.6.
De Inspecteur heeft in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar inzake de aanslagen in de IB/PVV en de ZVW voor 2013, gedagtekend 22 mei 2018, onder meer het volgende geschreven:
Inkomen uit werk en woning: box 1
De ambtshalve vastgestelde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013 is vastgesteld op een verzamelinkomen van € 16.143.
Dit inkomen bestaat uit:
- Belastbare winst uit onderneming € 15.000
- Pensioen, lijfrente of andere uitkering van totaal € 1.143, ingehouden
loonheffing € 161
Het bijdrage-inkomen in de ambtshalve vastgestelde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 is gesteld op € 15.000.”.
2.7.
De Inspecteur heeft in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar inzake de aanslagen in de IB/PVV en de ZVW voor 2014, gedagtekend 22 mei 2018, onder meer het volgende geschreven:
Inkomen uit werk en woning: box 1
De ambtshalve vastgestelde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 is vastgesteld op een verzamelinkomen van € 32.979.
Dit inkomen bestaat uit:
- Resultaat uit overige werkzaamheden € 15.000
- Pensioen, lijfrente of andere uitkering van totaal € 17.979, ingehouden loonheffing € 791
Het bijdrage-inkomen in de ambtshalve vastgestelde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013 is gesteld op € 15.000.
Beoordeling van de ontvangen stukken
Uit de ontvangen bankafschriften en uw schrijven blijkt, dat u aan het einde van 2014 nog bezig was met één opdracht als veilinghouder. De totale bijboeking op de bestuurrekening vanaf 27 oktober 2014 voor het uitvoeren van uw activiteit bedraagt € 57.742 en de afrekening aan de curator die op 1 december 2014 heeft plaatsgevonden bedraagt € 54.328. Het verschil van € 57.742 -/- € 54.328 = € 3.414 zal ik in aanmerking nemen als resultaat uit overige werkzaamheden.
Derhalve ben ik voornemens de aanslag voor het belastingjaar 2014 ambtshalve te verminderen tot een verzamelinkomen van € 21.393. Het bijdrage-inkomen zal worden vastgesteld op € 3.414 in plaats van € 15.000. Mijn beoordeling heb ik tevens op 23 april 2018 aan u telefonisch medegedeeld en dat er geen verrekenbare verliezen meer voor de jaren na 2011 zijn.”.
2.8.
De Inspecteur heeft het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 bij de aanslagregeling ambtshalve vastgesteld op € 100.000. Bij beschikking van 5 december 2012 heeft de Inspecteur een verlies uit werk en woning, exclusief ondernemingsverlies, uit jaren voor 2010 van € 7.258 verrekenend met het belastbare inkomen uit werk en woning in 2010. Bij diezelfde beschikking heeft de Inspecteur tevens een ondernemingsverlies uit jaren voor 2010 van € 67.362 verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning in 2010. Volgens de beschikking resteren na deze verrekening geen te verrekenen verliezen meer. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het verzamelinkomen voor het jaar 2010 nader vastgesteld op € 67.362 en in verband daarmee het in 2010 te verrekenen ondernemingsverlies op € 60.104. Het resterende ondernemingsverlies ten bedrage van € 7.258 is verrekend in 2011.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur bij de aanslagregeling voor 2010 ten onrechte het inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld op € 100.000. Dientengevolge heeft de verliesverrekening voor dat jaar ten onrechte of tot een te hoog bedrag plaatsgevonden. Die verliesverrekening dient alsnog te worden toegepast voor de jaren 2013 en 2014.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende bestreden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende de hoogte van de voor de jaren 2013 en 2014 vastgestelde belastbare inkomens voor verliesverrekening niet expliciet bestreden. Voor het geval hij niettemin heeft beoogd deze aan de orde te stellen, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden juiste beslissingen heeft genomen met haar oordelen dat belanghebbende ter zitting had bevestigd dat hij het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag redelijk vond en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen voor dat jaar tot te hoge bedragen zijn vastgesteld, alsmede dat voor het jaar 2014 de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat de schatting van de Inspecteur redelijk is.
4.2.
De juistheid van de aanslag in de IB/PVV voor 2010 en de daarbij genomen verliesverrekeningsbeschikking kunnen in de onderhavige procedure, die betrekking heeft op de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014, niet worden beoordeeld. Uit die aanslag en die beschikking, alsmede de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar, volgt dat er na 2010 geen verliezen van voor 2010 meer te verrekenen zijn, behoudens een bedrag van € 7.258, dat in 2011 is verrekend. Belanghebbende heeft geen bewijs aangebracht van zijn stelling dat de gegevens in het tot de stukken van het geding behorende afschrift van de uitspraak op bezwaar betreffende het jaar 2010, gedagtekend 21 december 2013, niet juist zijn en dat dat stuk valselijk en eerst in de loop van de procedure bij de Rechtbank is opgemaakt. Het Hof gaat derhalve van de juistheid van de daarin opgenomen gegevens uit.
4.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014, ook na te zijn aangemaand, verzuimd aangifte te doen. Hij heeft geen omstandigheden gesteld waaruit valt af te leiden dat dienaangaande alle schuld ontbreekt. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Het Hof acht deze boete, na matiging tot op € 50 op grond van de financiële en persoonlijke positie van belanghebbende, gelet op de aard van het verzuim en de omstandigheden van het geval, passend en geboden. De Rechtbank heeft de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting terecht verminderd tot op een bedrag van € 40.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 9 juni 2020
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juni 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.