ECLI:NL:GHARL:2020:4534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.236.724
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schenking en bewijs van relatie tussen partijen

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder arrest van 20 augustus 2019, gaat het om een schenking van € 100.000 door de man aan de vrouw. De man stelt dat hij deze schenking niet zou hebben gedaan als hij had geweten van de (seksuele) relatie tussen de vrouw en een vriend. Het hof heeft de man toegelaten tot bewijs door middel van getuigenverhoor. Na het horen van getuigen op 11 december 2019, concludeert het hof dat de man niet is geslaagd in zijn bewijs. De getuigenverklaringen wijzen erop dat de vrouw en de vriend een vriendschappelijke relatie hebben gehad, maar dat er geen seksuele relatie was op het moment van de schenking. Het hof oordeelt dat de man niet kan aantonen dat de relatie tussen de vrouw en de vriend dermate intensief was dat dit invloed had op zijn beslissing om de schenking te doen. De grieven van de man worden verworpen en de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof heft ook de gelegde beslagen op de woning en kluis van de vrouw op, omdat deze onnodig zijn geworden. De uitspraak is gedaan op 16 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.236.724
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 203795)
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de man] ,
advocaat: mr. M. Janse,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [de vrouw] ,
advocaat: mr. A.J. van der Kolk.

1.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 5 november 2019 heeft het hof [de man] toegelaten tot het bewijs door middel van getuigenverhoor. De (drie) getuigen zijn gehoord op 11 december 2019. Bij rolbericht van 7 januari 2020 heeft [de man] het hof te kennen gegeven geen voortzetting van het getuigenverhoor te wensen, maar wel een conclusie (memorie) na getuigenverhoor te willen nemen. Bij rolbericht van 21 januari 2020 heeft [de vrouw] het hof te kennen gegeven geen tegengetuigenverhoor te wensen.
1.2
Op de roldatum van 18 februari 2020 heeft [de man] een memorie na enquête genomen onder overlegging van producties 4 en 5 (beide met kleurenfoto’s).
1.3
Op de roldatum van 17 maart 2020 heeft [de vrouw] een antwoord memorie na enquête genomen onder overlegging van vier producties (alle betreffen kleurenfoto’s).
1.4.
Daarna hebben partijen de aanvullende stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van het geschil in hoger beroep

2.1
[de man] is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij de schenking van € 100.000,- aan [de vrouw] niet had gedaan als hij toen (rond 19 juni 2014) had geweten van de (seksuele) relatie tussen [de vrouw] en [de vriend] .
2.2
Op 6 januari 2016, toen de relatie tussen partijen over was, heeft [de man] een e-mail gestuurd aan [de vriend] en hem verzocht om een gesprek over [de vrouw] (“ [de vrouw] ”) en hem (en haar) te helpen. Hierop heeft [de vriend] ook per e-mail (van dezelfde datum) gereageerd en onder meer gemeld dat hij [de vrouw] uitgebreid had gesproken, dat ze rust wilde en dat ze definitief met [de man] wilde breken. [de vriend] schreef voorts: “Weet je [de man] , ze is een heel goede en dierbare vriendin van me. We zien elkaar wel zo’n 3 à 4 keer per week. Ze zegt altijd dat ik haar allerbeste vriend ben en ik weet álles van haar – echt alles!” Daarna hebben [de man] en [de vriend] , op 7 januari 2016 rond 10 uur een kort telefoongesprek gevoerd en een afspraak gemaakt voor een ontmoeting. Op 7 januari 2016 in de middag hebben [de man] en [de vriend] elkaar gesproken in een Van der Valk hotel, waarvan [de man] een eigen verslag heeft gemaakt (dat hij ook naar [de vrouw] per e-mail heeft gestuurd). Daarna hebben [de man] en [de vriend] nog een WhatsApp gesprek gevoerd in de avond/nacht van 7/8 januari 2016. [de vriend] begint met:
“Hoi [de man] Las de mail; bizar allemaal. Ze leidde een dubbelleven. Moet er veel over nadenken. Hoe bestaat het. We hielden tegelijkertijd van dezelfde vrouw! Je moet wel heel intelligent zijn om beide werelden gescheiden te houden. We zitten nu allebei met een kater. Bah, zó niet leuk! Sterkte [de man] ! Ons gesprek blijft ons geheim! Beloof me dat!”
[de man] :
“Dag [de vriend] , je moet wel heel laag zijn dat je sex had met [de vrouw] terwijl je wist dat ze mij bedroog. Bedrieger bedrogen zal ik maar zeggen.”
[de vriend] :
“Je hebt je belofte gebroken, dat neem ik je kwalijk! Je hebt [de vrouw] een gespreksverslag gestuurd! [de vrouw] is heel boos op je. Wat heb je haar gemaild? Ik dacht dat ik je kon vertrouwen! Je vraagt mij jou te helpen. Wat is dit nou?”
[de man] :
“Is [de vrouw] boos op mij omdat ze mij met jou bedrogen heeft?”
[de vriend] :
“Wat staat er in dat verslag? [de vrouw] bedriegt iedereen. Dat weet je. Liegen en bedriegen is de rode draad in haar leven!”
[de man] :
“Daar heb je lekker gebruik van gemaakt. Ik in Israël en jullie lekker naar Bergen aan Zee.”
[de vriend] :
“Nu gaat de beerput op! Je had je mond moeten houden! Mij valt niks te verwijten, je draait het om!
(…)
[de vriend] :
“Nogmaals, wat heb je haar gemaild?”
[de man] :
“Alles wat je verteld hebt. (…)
[de vriend] :
“Ze is woest! Dat heb je niet slim aangepakt!”
[de man] :
“Zij is zwak en jij hebt er misbruik van gemaakt. Jij buit Twentse en Zuid Amerikaanse vrouwen uit!”
[de vriend] :
“Pardon? Zuid Amerikaanse? Mijn verhaal was niet juist- gebaseerd op jalouzie!”
En het gesprek loopt nog even door.
2.3
Als eerste getuige ter zitting van 11 december 2019 is [de vrouw] gehoord. Zij heeft onder meer het navolgende verklaard:
Het klopt dat ik [de man] eind februari 2013 heb leren kennen. Ik heb in februari gedatet met [de man] en in maart heb ik gedatet met meneer [de vriend] . We hebben een paar keer gedatet, we wonen in hetzelfde dorp. We hebben eigenlijk geconcludeerd dat we leuk bij elkaar passen, maar als vrienden. Die conclusie kwam al vrij snel, na een paar keer daten. Ik heb die vriendschappelijke relatie nog steeds, hij is één van de vriendengroep die ik in het dorp heb. Samen met nog een stel andere vrienden. We eten wel eens samen omdat we allemaal alleen zijn. Die groep is een stuk of vijf groot. Dat zijn mensen die ik uit het dorp ken.
(…)
U vraagt mij naar de apps van 7 januari 2016 die meneer [de man] met [de vriend] had. Ik kan mij die nu niet herinneren. U vraagt mij ernaar dat [de vriend] zei dat ik een dubbel leven leidde. Volgens mij is dat niet zo. Ik kan niet instaan voor wat [de vriend] verklaart. Ik had geen andere affectieve relatie met iemand anders. En dus ook niet met [de vriend] . Wel in het begin, toen we net aan het daten waren, maar daarna niet meer. Die conclusie kwam na een paar keer daten, dat was ongeveer na twee maanden, maximaal.
U vraagt mij naar de woning die ik begin 2014 heb gekocht voor 400.000 euro en of ik in die periode een relatie had met [de vriend] . Dat is niet zo. Daarna is ook geen relatie geweest, alleen de vriendschap. Dat is tot op de dag van vandaag.
(…)
U vraagt mij of ik [mevr. R] ken. Dat is een vriendin net zoals [de vriend] een vriend is. Zij zit in het vriendenclubje.
(…)
U vraagt mij hoe het contact er uit heeft gezien met de heer [de vriend] . Het waren verschillende contacten, we zijn gaan fietsen, soms met andere vrienden erbij, maar ook wel samen. We gaan met een grote groep met Hemelvaart fietsen, we gaan naar een boerenmarkt, daar zijn we een keer met z’n tweeën geweest. We zijn op vakantie geweest met [de vriend] en [mevr. R] in juni 2013. Ik mocht mee naar de festiviteiten, zoals een walking dinner in Almelo. We zien elkaar op wederzijdse verjaardagen. Hij helpt mij met klusjes in huis, toen ook.
U vraagt mij waarom meneer [de man] hier niks van wist. Meneer [de man] zei tegen mij dat ik te veel met gescheiden mensen omging, dat dat niet goed was. Al mijn vrienden zijn gescheiden, dus dat raakte me best wel. Hij is wel een paar keer mee geweest, maar die vonden hem een rare snuiter. Het klopte dat er geen match was. Onze relatie is een paar keer gestopt. U houdt mij een foto voor met nummer 3, een herfstwandeling. Dat ben ik. U toont mij een volgende foto, dat ben ik ook. U toont mij een derde foto, dat ben ik ook. Ik ben ook een paar keer naar de Kiwanis geweest met een andere tafelgenoot. Je kan niet zeggen dat ik daar altijd met [de vriend] was. Het walking dinner is voor goede doelen, daar betaal je 75 euro. Als ik alleen ga, ga ik alleen. dan ga je vanzelfsprekend niet melden waar je naar toe gaat.
(…)
2.4
Als (tweede) getuige ter zitting is daarna [de vriend] gehoord. Hij heeft onder meer verklaard:
U vraagt mij of ik bevriend ben met [de vrouw] . Dat is zo. Ik heb haar begin maart 2013 leren kennen. Ik heb haar ontmoet via een dating site. Dat contact was prima en prettig. Ik heb nooit een relatie gehad met [de vrouw] , we hebben gedatet. Ik ben met mevrouw [de vrouw] naar bed geweest, dat was in 2013. We hebben gedatet, dat heeft geduurd tot juni 2013. We zijn nog met een vriendin, met z’n drieën, op vakantie geweest. Dat was [mevr. R] . De seksuele relatie heeft geduurd tot juni 2013. We kwamen al heel snel tot de conclusie dat we niet voor elkaar bestemd zijn. We zijn goede vrienden tot op de dag van vandaag, meer niet.
U vraagt mij naar een mailwisseling, een telefoongesprek en een appcontact met [de man] . Ik kan me geen telefoongesprek herinneren, maar wel een appcontact. U houdt mij voor een gesprek van 3 minuten op 7 januari 2016.
(…)
[de man] wilde een gesprek met mij, de relatie met [de vrouw] was over sinds begin december 2015. Dat was legitiem, ik kon rustig een gesprek aangaan. We hebben een gesprek gehad bij Van der Valk in Hengelo. Daar stelde [de man] mij op een vlemige wijze, want [de vrouw] had hulp nodig en zou de weg kwijt zijn, dat ze psychische ziektes zou hebben en ik was een van haar vrienden. Op een vlemige wijze ging hij mij allemaal vragen stellen. Dat was slijmerig, van [de vrouw] was ernstig de weg kwijt. Dat gesprek was misschien wel een uur, dat is bijna vier jaar geleden. Het ging eerst over koetjes en kalfjes. Er is toen niet gesproken over een seksuele relatie tussen mij en [de vrouw] . Ik heb nooit een relatie gehad met [de vrouw] . Hij vroeg heel veel details. Hij wilde alles weten. Hij wilde weten hoe ik haar heb ontmoet, hoe lang we de relatie hadden en waarom dat voorbij was. Ik had er een slecht gevoel bij. Ik heb er een gefantaseerd verhaal van gemaakt. [de man] smeet met geld. Dat stond mij tegen. Dat hoorde ik van [de vrouw] , ik kende hem want ik had hem een keer in het ziekenhuis in Hengelo ontmoet. Er werden hele dure vliegreizen geboekt, er werd een carbon fiets van duizenden euro’s gekocht. Ik begrijp, een multimiljonair gaat anders om met geld dan een normaal iemand. Toen heb ik uit jaloezie een grotendeels gefantaseerd verhaal aan [de man] verteld. U vraagt mij naar dat gefantaseerde verhaal. Ik heb het op seksueel gebied gefantaseerd want na 2013, na die zomervakantie, heb ik geen contacten in die zin met [de vrouw] gehad. (…) U vraagt mij wat ik precies heb verteld. Ik heb uitgeweid dat ik wel met haar nog steeds naar bed ging. Dat was niet zo. De sfeer was slecht bij Van der Valk. Achteraf heb ik vernomen dat alles is opgenomen en uitgetypt door hem. U houdt mij een appgesprek van 7/8 januari 2016 (productie 11 eerste aanleg). U vraag mij wat ik bedoelde met ze leidde een dubbel leven. In december 2015 was de relatie uit met [de man] , toen hebben [de vrouw] en ik contact gekregen. In januari 2016 werd ze 50, toen heb ik met haar een feest georganiseerd. [de man] was er niet. In die periode heb ik wel seksueel contact met haar gehad, nadat het uit was. Dat bedoelde ik met dubbel leven, zoals u mij voorhoudt uit het appgesprek van 7/8 januari 2016. Ik wist dat de relatie uit was, maar ik wist niet hoe lang. Dat heb ik pas later vernomen. U vraagt mij of ik voor december 2015 een ander contact had met [de vrouw] . We hebben een eetclubje, we koken en eten met elkaar. Dat was het.
(…)
U vraagt mij wat ik bedoelde met het gespreksverslag. Dat is het verslag van het gesprek dat ik met [de man] had bij Van der Valk. [de man] zei dat ze geestesziek was in de trant van borderline. Hij zei dat het een vertrouwelijk gesprek was en of hij mij kon vertrouwen. Ja zei ik en achteraf meldde hij dat hij alles had opgenomen en uitgetypt. Die transcriptie is naar [de vrouw] toegestuurd. Dat vond ik slecht. U vraagt mij of ik lid ben van Kiwanis. Dat is zo, al 27 jaar. Daar heb ik [de vrouw] mee naar toegenomen, op mijn uitnodiging. Dat zijn openbare aangelegenheden zoals een walking dinner, herfstwandelingen en dergelijke. Die staan voor iedereen open. Daar mag je je als niet lid ook voor aanmelden. Dat is de methode waardoor wij geld generen voor het goede doel, we verkopen ook kerstbomen. [de vrouw] heeft een aantal vrienden bij de Kiwanis gemaakt waar we tot op de dag vandaag mee omgaan.
U vraagt mij of ik na de breuk in januari 2017 tussen [de man] en [de vrouw] nog een seksuele relatie gehad met [de vrouw] . Mijn antwoord is nee.
U houdt mij nogmaals voor dat ik anders verklaar dan in het gespreksverslag en dat ik onder ede sta. Dat realiseer ik mij heel goed.
(…)
U vraagt mij naar een appbericht van 7/8 januari 2016 waarin ik zeg dat [de vrouw] iedereen bedriegt, liegen en bedriegen is de rode draad in haar leven. Ik was des duivels over de actie van [de man] , dit heb ik er zelf verzonnen bij gezet. Ik ken [de vrouw] door en door, zij is betrouwbaar.
2.5
Als (derde) getuige ter zitting is tot slot mevrouw [getuige 3] gehoord. Zij heeft onder meer verklaard:
U vraagt mij over de relatie met [de vrouw] . [de vriend] zit bij mijn man in de Kiwanis, in een mannengroep. Daardoor heb ik [de vrouw] leren kennen.
(…)
U vraagt mij naar de relatie tussen [de vriend] en [de vrouw] . Dat was een vriendschap. [de vriend] had heel veel vriendinnen en zij was een vriendin. Ik heb haar kort voor het gala wel ontmoet bij een andere activiteit. Maar bij dat gala was de eerste keer dat ik haar heb ontmoet. De feestjes zijn altijd bij de Kiwanis op dezelfde locatie, dus ik weet het jaartal niet. [de vriend] heeft meer vriendinnen die hij meeneemt naar het gala. Hij heeft geen vaste relatie.
(…)
De Kiwanis is een mannenvereniging en bij externe activiteiten mogen de partners mee van de leden. Daarnaast is er ook een herfstwandeling, die vergat ik te vertellen. Daar ben ik niet altijd bij, maar wel één keer en daar was ook mevrouw [de vrouw] bij. Dat was denk ik twee jaar geleden. Drie keer per jaar worden de echtgenotes ervoor uitgenodigd, voor de externe activiteiten. Het is dus gebruikelijk bij externe activiteiten van Kiwanis dat de leden hun partner meenemen en als ze die niet hebben hun vriendin of iemand anders.
2.6
Bij de memorie na enquête heeft [de man] diverse kleurenfoto’s overgelegd die afkomstig zijn van de site van de Kiwanis en waarop onder meer [de vrouw] steeds is te zien, veelal in aanwezigheid van [de vriend] . [de man] leidt hieruit onder meer af dat de relatie met [de vriend] dermate intensief en intens was, wat voor hem geheim gehouden werd, dat ook die vriendschap in de weg zou hebben gestaan aan een relatie met [de vrouw] en dat hij dan bij een juiste voorstelling van zaken geen schenking zou hebben gedaan.
2.7
Het hof oordeelt als volgt na al het aangedragen bewijsmateriaal (de stukken bij de rechtbank en het hof) en de getuigenverklaringen ter zitting. [de man] heeft zich niet als getuige ter zitting laten horen (in hoger beroep) waarmee hij geen tegenspraak of verduidelijking heeft gegeven tegenover de onder ede gehoorde getuigen (en hun verklaringen). [de man] betrekt echter in de memorie na enquête verschillende nieuwe stellingen met nieuwe foto’s (die dus niet eerder in het geding zijn gebracht), zoals zijn betoog over de beeldjes op het nachtkastje van [de vrouw] (nr. 9) over de sleutel van de woning van [de vrouw] (nr. 10), over de datum van de enige ontmoeting met [de vriend] (nrs. 13-14) en dat de vrienden van [de vrouw] niet van het bestaan van [de man] wisten (nr. 16). Het hof dan wel zijn advocaat heeft hem daarover niet ter zitting kunnen bevragen en ook zijn deze punten niet door [de man] ter zitting aan de getuigen voorgehouden. Het hof heeft [de man] hierover niet als getuige ter zitting kunnen bevragen in het kader van de waarheidsvinding en bewijslevering.
2.8
[de man] stelt dat [de vrouw] in het begin van hun relatie (maart 2013) ook nog een seksuele relatie onderhield met [de vriend] , die immers verklaarde dat hij en [de vrouw] tot juni 2013 met elkaar ‘gedate’ hebben. [de vrouw] heeft hier tegen aangevoerd dat toen zij [de man] leerde kennen in februari 2013 er tussen hen nog geen sprake was van een affectieve relatie, maar dat dat pas vanaf eind april 2013 zo was. Wat hier ook verder van zij: de start van een affectieve relatie is, anders dan bij een huwelijksvoltrekking of het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, niet per se gebonden aan een bepaalde datum. Zelfs al zou het zo zijn - en dat is aan de hand van de getuigenverklaringen niet komen vast te staan - dat [de vrouw] na eind april 2013 ook nog het bed deelde met [de vriend] , dan is in ieder geval die seksuele relatie in juni 2013 tot een einde gekomen toen [de vrouw] en [de vriend] stopten met ‘daten’. Daarna hebben [de vrouw] en [de vriend] een vriendschappelijke relatie onderhouden en met andere mensen/vrienden uit hetzelfde dorp een ‘eetclubje’ gevormd. Dat [de vrouw] en [de vriend] in 2014-2015 ook nog een seksuele relatie hebben gehad blijkt niet uit de getuigenverklaringen. Zij hebben begin 2016 het bed met elkaar gedeeld, maar toen was de relatie tussen [de vrouw] en [de man] verbroken.
[de man] stelt voorts dat uit de overgelegde foto’s en uit de afgelegde verklaringen blijkt dat [de vrouw] en [de vriend] altijd een intensieve relatie met elkaar hebben gehad, en ook een seksuele relatie zoals [de vriend] in het WhatsApp contact (weergegeven in rechtsoverweging 2.2) heeft bevestigd. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft het hof (de raadsheer-commissaris) [de vriend] uitvoerig bevraagd naar aanleiding van het WhatsApp contact en hem erop gewezen dat hij onder ede stond (en dus de waarheid moest verklaren). [de vriend] heeft als getuige verklaard dat hij uit jaloezie een gefantaseerd verhaal (op seksueel gebied) heeft verteld tegen [de man] en dat hij na 2013 geen seksueel contact meer heeft gehad met [de vrouw] (behoudens begin 2016 waarover hij later verklaart). Voor deze ‘fantasie’ heeft het hof wel enig aanknopingspunt aangetroffen in het bewuste WhatsApp gesprek waarin [de vriend] op enig moment schrijft “
Mijn verhaal was niet juist- gebaseerd op jalouzie!”(zie het slot onder rechtsoverweging 2.2). [de vriend] heeft verklaard, net als [de vrouw] , dat zij een vriendschappelijke relatie hebben en dat zij na het daten begin 2013 tot de slotsom waren gekomen dat zij wel ‘leuk’ bij elkaar pasten maar meer als goede vrienden. Het hof hecht meer waarde aan de getuigenverklaring (onder ede) van [de vriend] dan de enkele teksten in de WhatsApp berichten. Al met al komt het hof tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [de vrouw] en [de vriend] in de tijd dat [de vrouw] een affectieve relatie had met [de man] (daarnaast) een seksuele relatie met elkaar onderhielden.
2.9
[de man] voert tevens aan dat “ook indien de relatie niet altijd seksueel van aard zou zijn geweest, is helder dat de relatie tussen [de vrouw] en [de vriend] dermate intensief en intens was, dat ook die vriendschap voor [de man] in de weg zou hebben gestaan aan een relatie met [de vrouw] en hij bij een juiste voorstelling van zaken geen schenking zou hebben gedaan” (memorie na enquête nr. 19). Deze stelling is nieuw en niet eerder zo betrokken door [de man] in zijn toelichting op grief III waarin hij spreekt over een affectieve relatie. In beginsel dient een appellant, hier [de man] , zijn juridische stellingen direct in de memorie van grieven aan te voeren en hetzelfde geldt overigens voor een geïntimeerde in de memorie van antwoord (de zogenoemde tweeconclusieregel van artikel 347 lid 1 Rv). Hierop heeft [de vrouw] ook gewezen. Dat betekent dat het hof in principe ook geen acht hoeft te slaan op deze nieuwe stelling. Voor zover [de man] meent dat dit een uitwerking is van zijn stellingen in de memorie van grieven en hierbij doelt op de vele contacten tussen [de vrouw] en [de vriend] oordeelt het hof als volgt. [de man] heeft vele nieuwe foto’s overgelegd bij de memorie na enquête die afkomstig zijn van de (openbare) site van de Kiwanis en waaruit hij afleidt dat [de vrouw] en [de vriend] bij de Kiwanis “als stel door het leven gingen” (memorie na enquête nrs. 7-8). [de vrouw] heeft hier tegen aangevoerd dat [de man] een selectieve selectie heeft gemaakt van foto’s waarop zij samen met [de vriend] (maar ook met anderen) is te zien tijdens activiteiten van de Kiwanis; er zijn minstens net zoveel foto’s waarop zij niet met [de vriend] staat maar ook met andere mannen. Het hof heeft als getuige gehoord de echtgenote van één van de leden van de Kiwanis, mevrouw [getuige 3] en zij heeft verklaard dat sprake was van een vriendschap tussen [de vriend] en [de vrouw] en dat [de vriend] heel veel vriendinnen had en geen vaste relatie. Voor externe activiteiten van de Kiwanis mogen de leden hun partner uitnodigen en als zij die niet hebben hun vriendin of iemand anders. Uit deze verklaring kan het hof niet afleiden dat sprake was van een affectieve relatie tussen [de vriend] en [de vrouw] . Dat [de vrouw] mogelijk vaker door [de vriend] is meegenomen als introducée voor activiteiten van de Kiwanis leidt er niet toe dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van een affectieve relatie dan wel een relatie die (dermate) intensief en intens was anders dan een (hechte) vriendenrelatie. Overigens kan het hof dat ook niet zo maar afleiden uit die overgelegde foto’s waarop vele mensen staan, onder wie ook [de vrouw] , in ontspannen en gezellige sfeer.
2.1
De laatste, nieuwe stelling tot slot luidt dat [de vrouw] het leven met [de vriend] geheim hield. Hetzelfde geldt hier wat betreft de toepassing van de tweeconclusieregel. Het hof zal echter deze nieuwe stelling wel beoordelen nu [de vrouw] hierop heeft gereageerd en aangevoerd dat [de man] niet zo in haar vriendengroep (van gescheiden, alleenstaande mensen) paste en dat er “geen match” was. [de vrouw] heeft voorts gesteld dat zij een rijk sociaal leven heeft (en had) en het ook prettig vindt om contacten met mensen/vrienden te hebben (zo volgt ook uit haar e-mail van 3 januari 2016 aan [de man] ; prod. 5 inl. dagv.) Het hof heeft in de stukken noch in de getuigenverklaringen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat [de vrouw] haar (sociale) leven met [de vriend] voor [de vrouw] geheim hield. Uit het feit dat zij niet altijd alles wat zij verder in haar (sociale) leven ondernam met anderen (onder wie ook [de vriend] ) aan [de man] vertelde, kan dat in ieder geval niet afgeleid worden.
2.11
Concluderend oordeelt het hof dat niet is komen vast te staan dat [de vrouw] in de periode rond de schenking (medio 2014) een (seksuele) relatie had met [de vriend] en overigens ook geen (dermate) ‘intensief en intense’ relatie. Dat betekent dat [de man] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Grief III faalt daarmee ook.
2.12
Dan komt het hof tot slot toe aan bespreking van de incidentele grief van [de vrouw] tegen de compensatie van de proceskosten bij de rechtbank. [de vrouw] stelt daartoe onder meer dat geen sprake is van een geschil tussen (ex) partners en dat [de man] met deze procedure [de vrouw] op hoge kosten jaagt. Het hof oordeelt anders hierover: op de voet van artikel 237 lid 1 Rv kunnen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd als zij “levensgezellen” zijn geweest, zoals hier waarin sprake is geweest van een LAT-relatie tussen partijen en waaruit het geschil mede voortvloeit. Deze proceskostenveroordeling van de rechtbank houdt aldus stand naar het oordeel van het hof. De incidentele grief faalt.
2.13
Voorts wenst [de vrouw] opheffing van de gelegde beslagen op haar woning en de kluis (bij de Rabobank), niet alleen omdat het beslag op haar woning haar belemmert om een andere woning te kopen maar ook omdat het beslag op de spullen in de kluis ook spullen treft die van haar dochter zijn, althans voor haar bestemd. [de man] voert hier tegenaan dat als er cassatie wordt ingesteld [de vrouw] nog altijd een verzoek kan doen voor opheffing van het beslag en als hij geen cassatie instelt dan heeft zij geen belang bij haar verzoek.
2.14
Opheffing van het beslag kan (op de voet van artikel 705 lid 2 Rv) worden uitgesproken onder meer als het beslag (inmiddels) onnodig blijkt. [de man] heeft aangevoerd (memorie van antwoord in incidenteel appel, nr. 5) dat wanneer de vordering wordt toegewezen hij belang heeft bij het beslag in verband met zijn verhaalsmogelijkheden. [de man] is echter nu in tweede feitelijke instantie in het ongelijk gesteld. Hij heeft voorts geen andere redenen aangevoerd die zouden nopen tot handhaving van het beslag (dat er al drie jaren ligt). [de vrouw] heeft onbestreden aangevoerd dat zij ook graag haar woning wil kunnen verkopen en dat in de kluis ook spullen liggen van haar dochter. Deze belangen tegen elkaar afwegend oordeelt het hof dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.

3.De slotsom

3.1
In het tussenarrest van 20 augustus 2019 heeft het hof de grieven I, II en IV van [de man] al verworpen. Met de verwerping van grief III in dit arrest slaagt het hoger beroep van [de man] niet. De compensatie van de proceskosten bij de rechtbank blijft in stand. De gelegde beslagen worden echter opgeheven.
3.2
Nu dit hoger beroep ook een geschil betreft tussen voormalige partners en de vordering van [de man] daarmee ook samenhangt zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 17 januari 2018;
heft op het conservatoir beslag op de woning [a-straat 1] te [B] , kadastraal bekend onder [plaatsnaam] [000] ;
heft op het conservatoir beslag op het safeloket met kluisnummer [001] ten name van [de vrouw] bij de Rabobank [plaatsnaam] ;
verklaart dit arrest wat betreft de opheffing van de beide conservatoire beslagen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, H. Wammes en C.J.H.G. Bronzwaer, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.