Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Oomkens,
Tekwoods,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De in dat arrest bepaalde comparitie van partijen stond gepland op 19 maart 2020. Die zitting heeft vanwege de Coronacrisis geen doorgang kunnen vinden. Partijen hebben daarop verzocht om arrest te wijzen op de stukken. Oomkens heeft in dat verband nog een akte genomen waarin zij zich heeft uitgelaten over producties die Tekwoods ter voorbereiding op de comparitie in het geding had gebracht. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier aangevuld met voormelde akte.
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
3.1 Oomkens is als onderaannemer betrokken geweest bij de bouw van een
Mannen graag het een en ander aanpassen 1!!
De volgende tekeningen zouden volgens jou schema op 13 mei definitief zijn, dit is veel te laat.
Ik reken op je medewerking en zie een aangepast tekenschema tegemoet.
Mannen ik ben ten einde raad, waar moet ik zo meteen met mijn mannen heen.
Immers volgens jullie eigen schema had het al lang klaar moeten zijn
Als ik naar jullie eigen tekenschema kijk krijg ik tranen in de ogen !!!!
Daarnaast heeft zij op 27 juni 2016 een bedrag van € 1.494,35 incl. btw gefactureerd. Die
Oomkens heeft de eerste twee termijnen voldaan. De derde termijn en de factuur voor de aanvullende werkzaamheden heeft zij niet betaald.
Daarnaast had Oomkens nog een meerwerkfactuur van € 2.057,- incl. btw d.d.
3.13 Op maandag 22 augustus 2016 hebben partijen afgesproken dat Oomkens de derde termijnfactuur en de factuur voor de aanvullende opdracht uiterlijk vrijdag 26 augustus 2016 zou betalen. Die betaling heeft echter niet plaatsgevonden.
Op 27 augustus 2016 bericht Tekwoods aan Oomkens dat zij alle werkzaamheden opschort totdat betaling van alle openstaande facturen heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt meegedeeld dat de betwisting van de meerwerkfactuur voor het project Buiksloterham schriftelijk en binnen de betaaltermijn had moeten geschieden en niet vijf maanden later.
Verder schrijft Oomkens dat het na lezing van de e-mail van 27 augustus 2016 bij haar tegen alles indruist omdat zij gedwongen wordt tot betaling van een factuur die volkomen onterecht is.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Aan haar vorderingen heeft Oomkens ten grondslag gelegd dat Tekwoods tekort is geschoten in het naleven van haar planning en dat zij, Oomkens, daardoor in de knoop is gekomen met haar planning, die er vanuit ging dat alles al voor de bouwvak van 2016 afgerond zou zijn. Doordat Tekwoods haar planning niet haalde had zij, Oomkens, in de periode tot de bouwvak voor 720 uur geen werk voor medewerkers. Voor de periode na de bouwvak gold dat zij al ander werk had ingepland voor haar medewerkers houtskeletbouw en dat zij daarom voor het toen nog resterende werk ander personeel heeft moeten inzetten dat minder ervaren was in houtskeletbouw. Voor dat nog resterende werk had Oomkens 1.720 uren gerekend, maar door het onervaren personeel is er 2.600 uur aan gewerkt. Ook heeft zij het door Tekwoods niet geleverde tekenwerk voor de zesde verdieping tegen hogere kosten door een derde moeten laten verrichten. Na verrekening met het totaal aan openstaande facturen van Tekwoods bedragen de extra kosten die Oomkens heeft gehad doordat Tekwoods haar tekenwerk voor de vijfde en de zesde verdieping niet tijdig klaar had € 54.966,-. Dat bedrag dient Tekwoods als schade aan Oomkens te vergoeden.
Samengevat is daartoe in het tussenvonnis van 18 oktober 2017 overwogen dat in de omstandigheden van het geval Oomkens er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Tekwoods het tekenwerk binnen de in de planning van 5 april 2016 opgegeven termijnen zou afronden, tenzij de hoofdaannemer de planning zou doorkruisen of er alsnog substantiële wijzigingen in uitgangspunten zouden komen. Voor het verkrijgen van nadere inlichtingen hieromtrent wordt een inlichtingencomparitie bepaald. Na die comparitie is in het eindvonnis van 21 februari 2018 overwogen dat er geen concrete aanleiding is om aan te nemen dat de vertraging Tekwoods valt toe te rekenen en dat daarom mag worden aangenomen dat de vertraging het gevolg is geweest van de tijd die de hoofdaannemer nam om het werk van Tekwoods te controleren en dat daarmee de planning werd doorkruist.
Oomkens is verder veroordeeld in de proceskosten in conventie.
De vorderingen zijn vervolgens toegewezen tot een bedrag van € 12.650,55 incl. btw te vermeerderen met contractuele rente, onder compensatie van proceskosten.
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Ivoert Oomkens alsnog verweer tegen de meerwerkfactuur van € 2.057,- voor het project Buiksloterham (zie 2.14). Met
grief IIkomt Oomkens op tegen het oordeel van de rechtbank dat het verzuim van Tekwoods niet is ingetreden door een ingebrekestelling.
De
grieven III, V, VI, VII, VIII, IX en XIkomen vanuit verschillende en deels op elkaar voortbouwende invalshoeken op tegen het oordeel van de rechtbank dat Tekwoods er geen verwijt kan worden gemaakt dat de planning van 5 april 2016 niet is gehaald en dat die moet worden geweten aan doorkruising van de planning door de hoofdaannemer.
De
grieven IV en Xkomen op tegen het oordeel van de rechtbank dat Oomkens bovendien onvoldoende heeft onderbouwd dat zij ook in de periode na de bouwvak schade heeft geleden door de niet gehaalde planning.
Grief XIIkeert zich tegen het dictum van het vonnis van 21 februari 2018, daaronder begrepen de veroordeling van Oomkens in conventie in de proceskosten
.
Een schuldenaar (in dit geval Tekwoods) verkeert in verzuim als een prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden. In het algemeen is voor het intreden van verzuim vereist dat de schuldeiser (in dit geval Oomkens) de schuldenaar eerst nog schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De functie van die ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste redelijke termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is. Indien de schuldenaar zijn prestatie niet binnen die laatste redelijke termijn verricht, komt hij in verzuim te verkeren. Er is dan sprake van een tekortkoming die, als deze de schuldenaar kan worden toegerekend, de schuldeiser aanspraak geeft op schadevergoeding.
Een ingebrekestelling is echter niet nodig wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft (artikel 6:83, aanhef en sub a, BW). Bij het verstrijken van deze afgesproken termijn, de fatale termijn, treedt het verzuim dus zonder ingebrekestelling in, tenzij die termijn niet de strekking had om bij het verstrijken daarvan het verzuim al in te laten treden.
Of in een concreet geval een termijn wel of niet de strekking heeft om fataal te zijn, is een kwestie van uitleg van de strekking van die termijn binnen de betreffende contractuele verhouding. Het komt daar daarbij niet alleen op een taalkundige benadering van wat daarover op schrift staat, maar ook op wat partijen daarover met elkaar hebben besproken, hoe zij zich jegens elkaar hebben gedragen en de betekenis die zij op die grond redelijkerwijs aan de termijn mochten toekennen.
Het hof is van oordeel dat die termijnen in dit geval niet de strekking hebben om fataal te zijn. In de eerste plaats zijn de termijnen niet het resultaat geweest van overleg en overeenstemming daarover tussen partijen. In de offerte is niets opgenomen over termijnen. Oomkens heeft in de aanvaarding van haar offerte daarover ook niets bedongen. Wel is besproken dat Tekwoods snel met haar werkzaamheden zou beginnen, maar dat heeft Tekwoods ook gedaan. De planning is vervolgens door Tekwoods zelf opgesteld, eerst op 14 februari 2016 en nadat bleek dat die planning niet haalbaar zou zijn, opnieuw op
6.6 Het hof is niet gebleken van omstandigheden die in dit geval aanleiding geven om de termijnen wel als fataal te beschouwen. Weliswaar had Oomkens duidelijk gemaakt dat zij de termijnen in de planning van 5 april 2016 eigenlijk al te lang vond, maar alleen daardoor krijgen die termijnen nog niet een fataal karakter. Niet is aangevoerd (en gebleken) dat Tekwoods zich daarna naar Oomkens heeft uitgelaten op een wijze dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de planning ook in de visie van Tekwoods definitief was, in die zin dat zij aan de in de planning vermelde termijnen gebonden was. Een dergelijke strekking kan ook niet worden gelezen in de planning zelf. Daarin vermeldt Tekwoods wel dat het niet de bedoeling is dat er nog wijzigingen optreden in de reeds bepaalde uitgangspunten, maar die zinssnede dient in beginsel redelijkerwijs niet zo opgevat te worden dat Tekwoods zich daarmee (fataal) heeft willen vastleggen op haar planning, behoudens dergelijke wijzigingen. In beginsel kan daaruit niet meer worden afgeleid dan dat Tekwoods in de planning met dergelijke wijzigingen (door De Nijs) geen rekening heeft gehouden. Het bericht van
6.11 Een en ander leidt tot de conclusie dat Tekwoods niet in verzuim is komen te verkeren, zodat gevolgen van verzuim, zoals de mogelijkheid voor Oomkens om de overeenkomst te ontbinden en/of schadevergoeding te vorderen, niet zijn ingetreden. Daarmee komt, als gezegd, aan de vorderingen van Oomkens de grondslag te ontvallen en heeft de rechtbank die terecht afgewezen. Bij haar grieven tegen de vonnissen voor zover die gericht zijn tegen de afwijzing van haar vorderingen heeft Oomkens daarmee geen belang. Daarmee falen de grieven III tot en met XI en resteren te bespreken nog alleen de grieven
In hoger beroep heeft Oomkens haar verweer tegen die factuur in het licht van de stellingen van Tekwoods onvoldoende onderbouwd.
Tekwoods heeft aangevoerd dat zij op 1 maart 2016 al opgave had gedaan van het meerwerk (productie 21 conclusie van antwoord in conventie) en dat dit noodzakelijk was geworden doordat Oomkens de elementen waarvoor Tekwoods het tekenwerk had geleverd niet tijdig had kunnen aanbrengen; Tekwoods heeft toen oplossingen moeten bedenken voor het alsnog passend maken van de elementen. Het hof stelt vast dat de meerwerkopgave van
Oomkens heeft zich ter weerlegging van het meerwerk beroepen op een e-mail van de hoofdaannemer, Botbouw, van 3 mei 2016 aan Oomkens (productie 28 bij conclusie van antwoord in conventie). Daarin verklaart de hoofdaannemer, kort gezegd, dat zij niet bekend is met meerwerk door Tekwoods. Ook volgens Oomkens was geen sprake van meerwerk omdat alle posten al begrepen zaten in de begroting. Oomkens is echter niet ingegaan op de omstandigheid dat het meerwerk nodig zou zijn geworden door vertragingen in de levering en daardoor noodzakelijk geworden aanpassingen. De e-mail van Botbouw gaat daar ook niet op in. Dat sluit niet uit dat Botbouw daarin alleen uitspreekt dat haars inziens in haar verhouding tot Oomkens geen sprake is van meerwerk. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat Botbouw zich kan uitspreken over wat geldt tussen Oomkens en Tekwoods. Verder heeft Oomkens ook niet gemotiveerd betwist dat zij, zoals Tekwoods heeft gesteld, heeft ingestemd met het meerwerk. Haar reactie op de meerwerkopgave dat zij die nog met de aannemer zou bespreken, valt niet als zodanig aan te merken.
Daarmee heeft Oomkens de gronden waarop de meerwerkfactuur is gebaseerd onvoldoende gemotiveerd betwist.
Omdat het hof niet toekomt aan een afzonderlijke inhoudelijke beoordeling van het incidenteel hoger beroep, kan niet worden vastgesteld dat één van partijen moet worden beschouwd als de daarin in het ongelijk te stellen partij, zodat ook een proceskostenveroordeling achterwege blijft.