Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2. Waar gaat het om?
3.Vaststaande feiten
Ik heb de getekende koopakte van de verkoper ontvangen. Deze doe ik vandaag in de
legitimatie:".De ruimte daarachter is bij geen van de partijen ingevuld.
"Ik wilde u mededelen dat ik post heb ontvangen van de notaris waarop staat dat wij op 9 september afspraak hebben. Mijn moeder is op dit moment in het buitenland en ik ga deze week ook weg. Ik wilde vragen of wij de afspraak kunnen verschuiven naar een andere datum."
In reactie daarop heeft de makelaar op 28 augustus 2017 aan Emrah Yurkmaz laten weten dat het transport van de woning op 15 september 2017 zal plaatsvinden.
Meerdere malen heb ik geprobeerd om in contact te komen met u, maar helaas stemde de
.
Inzake bovengenoemd dossier willen wij u meedelen dat de "getekende koopakte" niet
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 27.000,- (de contractuele boete), te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
5.De grieven
grieven I en IIover de feitenvaststelling door de rechtbank heeft aangevoerd. Bij een afzonderlijke bespreking van deze grieven heeft [appellant] om die reden geen belang meer.
grief IIIbestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] de handtekening van [appellant] voor echt hield en redelijkerwijs voor echt mocht houden. De grief faalt.
De makelaar van [geïntimeerde] heeft over het aangaan van de koopovereenkomst onderhandeld met [D] en met [E] , die door [D] - zoals [geïntimeerde] onvoldoende bestreden door [appellant] heeft gesteld - was aangewezen als degene die de zaken verder zou afhandelen. De makelaar heeft het contract vervolgens, in overleg met [E] , ter ondertekening afgeleverd in de brievenbus van het woonadres van [appellant] en [D] , degenen die het contract dienden te ondertekenen, waarna het ondertekende contract door de makelaar is opgehaald bij een door [E] opgegeven adres.
Onder deze omstandigheden, waarin het contract in overleg met een door een van de kopers aangewezen contactpersoon, die bovendien de broer is van de andere koper, is afgegeven op het woonadres van beide kopers en voorzien van handtekeningen is opgehaald bij een door de contactpersoon aangewezen adres, is voldoende aannemelijk dat de verkoper ervan uitgaat dat de handtekeningen zijn gezet door de kopers en deze ook redelijkerwijs voor echt mag houden. In dit verband overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat de handtekeningen zelf een aanwijzing bevatten voor de gedachte dat deze zijn vervalst. Maar dat betekent nog niet, en zeker niet zonder meer, dat [geïntimeerde] zich er jegens [appellant] ook met succes op kan beroepen dat hij de handtekening voor echt heeft gehouden. De vraag of [geïntimeerde] zich daar met succes op kan beroepen, wordt hierna besproken.
grieven IV en Vbetreffen de kern van het geschil. Met deze grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat aan [appellant] moet worden toegerekend dat [geïntimeerde] de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs voor echt mocht houden en dat het beroep van [appellant] op het niet voldaan zijn aan het in artikel 7:2 BW neergelegde schriftelijkheidsvereiste daarom faalt. De grieven hangen met elkaar samen. Het hof zal ze daarom tezamen bespreken.
door partijenondertekend contract. Gesteld noch gebleken is dat [E] bevoegd was om namens [appellant] te tekenen; in het koopcontract wordt [E] ook niet vermeld als ondertekenaar van het contract (namens [appellant] ). Indien de koper het contract niet zelf heeft ondertekend, maar zijn handtekening door een ander is geplaatst, is niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan.
“Wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] het bestaan van deze bijzondere omstandigheden onvoldoende onderbouwd. Bij dit oordeel is het volgende van belang.
Het aldus verklaarbare handelen van [appellant] na de ondertekening van het koopcontract is dan ook, anders dan [geïntimeerde] meent, geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld die afwijking van de door de Hoge Raad genoemde hoofdregel rechtvaardigt.
grief VIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. De grief slaagt indien niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Dat daaraan niet is voldaan, staat niet vast. [geïntimeerde] , op wie op dit punt stelplicht en bewijslast rusten, heeft gesteld dat [appellant] het koopcontract wel heeft ondertekend en heeft ook - in de dagvaarding in eerste aanleg, waarnaar hij in de memorie van antwoord heeft verwezen - bewijs door getuigen aangeboden van deze stelling. Het hof zal hem tot dat bewijs toelaten.
6.6. De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 30 juni 2020waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien deze opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;