ECLI:NL:GHARL:2020:4608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.273.960
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en omgangsondertoezichtstelling met strenge eisen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, terwijl de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland (GI), verzoekt de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 januari 2021.

De moeder is in persoon verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2020, bijgestaan door haar advocaat. De GI heeft aangevoerd dat de moeizame communicatie tussen de ouders en het verleden van de moeder, waarbij zij haar kind onverwacht en voor langere tijd in de steek heeft gelaten, een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft echter geoordeeld dat de GI onvoldoende heeft geconcretiseerd dat het ontbreken van een omgangsregeling met de moeder zodanige problemen oplevert dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel er sprake is van een zorgelijke situatie, dit niet voldoende is om te concluderen dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is. De GI heeft niet aangetoond dat de conflicten tussen de ouders bij de omgangsregeling zodanig belastend zijn dat deze een ernstige bedreiging voor de minderjarige vormen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.960
(zaaknummer rechtbank Gelderland 362966)
beschikking van 16 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.B.W.G. Beutener te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 februari 2020;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen
[C] . Namens de vader is verschenen mr. Beutener.

3.De feiten

3.1
Uit de – inmiddels verbroken – relatie van de ouders is [in] 2014 geboren [de minderjarige] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] woont bij de vader en de vrouw met wie hij hertrouwd is, een kind uit haar eerdere relatie en een kind van de vader en zijn huidige vrouw.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 24 januari 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Sindsdien is de ondertoezichtstelling telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 8 januari 2019 tot 19 januari 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn verlengd tot 19 januari 2021.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van die beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, subsidiair de ondertoezichtstelling slechts te verlengen voor de duur van zes maanden, althans de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten tot zes maanden.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit het verzoekschrift van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling, het verweerschrift van de GI en het standpunt van de GI ter zitting blijkt dat in de onderhavige zaak sprake is van een omgangsondertoezichtstelling. Aan een omgangsondertoezichtstelling heeft de Hoge Raad strenge eisen gesteld. Het toepassen van een ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dit slechts gerechtvaardigd indien deze inmenging berust op de in de wet aangegeven gronden en deze dient ter bescherming van de belangen van het kind. De rechter zal niet alleen moeten vermelden dat deze gronden aanwezig zijn, maar ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat deze in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
De GI heeft onder meer aangevoerd dat door de zeer moeizame communicatie tussen beide ouders en door het verleden van de moeder - waarbij de moeder vaker haar kind onverwacht en voor langere tijd in de steek heeft gelaten - er geen reden is om aan te nemen dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] in stand zal blijven als de ondertoezichtstelling eindigt en dat het allesbehalve in het belang van [de minderjarige] is om zijn moeder niet meer te zien. De GI acht het voor [de minderjarige] persoonlijke ontwikkeling van essentieel belang dat hij contact met zijn moeder en zusjes houdt. De GI heeft verklaard dat het voor de emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] niet bevorderlijk is dat [de minderjarige] verstoken blijft van zijn familie en dat het stopzetten en niet verder uitbreiden van het contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder allesbehalve positief zal uitwerken en als een ernstige ontwikkelingsbedreiging kan worden bestempeld.
5.3
Het hof is van oordeel dat niet is voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW en overweegt hiertoe als volgt.
Duidelijk is dat sprake is van een zorgelijke situatie omdat door de moeizame communicatie tussen de ouders het risico bestaat dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] verloren gaat als de ondertoezichtstelling eindigt. De GI heeft sinds de start van de ondertoezichtstelling in januari 2017 getracht hierin verbetering aan te brengen en heeft getracht de omgang uit te breiden, maar dit is niet gelukt. Op dit moment heeft er – mede door de situatie rondom het coronavirus en de vrees van de vader voor dit virus – zelfs al negen weken geen omgang meer plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de moeder.
Het hof is van oordeel dat er weliswaar sprake is van een zorgelijke situatie, maar dat dit niet voldoende is om te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] waarvoor ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De GI heeft onvoldoende nader geconcretiseerd dat het ontbreken van een omgangregeling met de moeder zodanige belastende problemen voor [de minderjarige] oplevert dat dit een ernstige bedreiging oplevert voor zijn ontwikkeling.
Het enkele feit dat de GI verwacht dat het verstoken blijven of raken van contact met zijn moeder voor [de minderjarige] niet bevorderlijk is voor de persoonlijke en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] is voor het aannemen van een
ernstigebedreiging onvoldoende.
Verder is onvoldoende nader geconcretiseerd dat de conflicten tussen de ouders bij het uitvoeren van de omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen voor [de minderjarige] opleveren dat deze een ernstige bedreiging opleveren voor zijn ontwikkeling. Ten slotte is niet voldoende concreet gebleken dat uitbreiding van de omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand kan komen. Hierbij speelt een rol dat de GI weliswaar de vrees uitspreekt dat de omgang zal eindigen als de ondertoezichtstelling eindigt, maar dat de moeder de omgang met [de minderjarige] juist wil bestendigen en zelfs wil uitbreiden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 januari 2020 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, A. Smeeing-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 16 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.