In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag van € 62,70 opgelegd aan belanghebbende, die zijn parkeerkaartje niet op de juiste wijze zichtbaar achter de voorruit had geplaatst. Na bezwaar werd de aanslag vernietigd, maar de heffingsambtenaar weigerde de gemaakte kosten van bezwaar te vergoeden. De rechtbank verklaarde het verzet van belanghebbende gegrond en kende een proceskostenvergoeding toe, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht geen proceskostenvergoeding had verleend, omdat de herroeping van de aanslag niet te wijten was aan onrechtmatig handelen van de heffingsambtenaar. Het Hof concludeerde dat belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het zichtbaar plaatsen van het parkeerkaartje en dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om naar het kaartje te zoeken. Het Hof verklaarde het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenvergoeding.
Daarnaast oordeelde het Hof dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend voor de verzetsprocedure. Het Hof stelde de proceskostenvergoeding vast op € 262,50 voor de kosten van rechtsbijstand in de verzetsprocedure en € 131,25 voor de kosten in hoger beroep, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 393,75. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht betreft, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende.