ECLI:NL:GHARL:2020:4704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.260.539/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarige dochter in het kader van ouderschap en omgangsregeling

In deze zaak gaat het om het ouderlijk gezag over een minderjarige dochter, waarbij de rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2019 heeft beslist dat zowel de vader als de moeder belast worden met het gezag. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 juni 2020 uitspraak gedaan. De moeder, die in Groot-Brittannië verblijft, heeft verzocht de beslissing van de rechtbank te vernietigen en het gezag alleen aan haar toe te kennen. De vader verzoekt het hof om de beslissing van de rechtbank in stand te houden.

Tijdens de procedure heeft het hof verschillende stukken ontvangen, waaronder beroepschriften en journaalberichten van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2020, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze zaak en heeft een rapport uitgebracht waarin zorgen over de opvoedingsomgeving van de minderjarige worden geuit.

Het hof heeft overwogen dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, maar oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders samen het gezag uitoefenen. Het hof benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en het opbouwen van een relatie tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.539/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 458155)
beschikking van 16 juni 2020
inzake
[verzoekster],
volgens de Basisregistratie Personen wonende te [A] ,
feitelijk verblijvend op een bij het hof onbekend adres in [B] , Groot-Brittannië,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.O. Ligeon-Merton te Capelle aan den IJssel,
en
[verweerder],
wonende te [C] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Öntas te Amsterdam.
In gevolge artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gekend:
de raad voor de kinderbescherming Utrecht,
verder te noemen: de raad
.

1.Waar gaat het over

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft op 1 maart 2019 mondeling uitspraak gedaan en onder meer beslist dat de vader samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over hun dochter [de minderjarige] .
De moeder is het met die beslissing niet eens.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen bij het hof op 29 mei 2019;
- een verweerschrift van de vader met productie(s);
- een journaalbericht van de moeder van 19 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van de moeder van 3 juli 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van de moeder van 20 augustus 2019 met productie(s);
- een tweetal faxberichten van de moeder van 9 en 10 oktober 2019, beide met productie(s);
- een journaalbericht van de vader van 16 oktober 2019 met productie(s);
- een faxbericht van de moeder van 25 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van de vader van 26 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van de moeder van 26 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van de moeder van 22 mei 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van de vader van 25 mei 2020;
- een faxbericht van de moeder van 26 mei 2020.
2.2
Het hof heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder vanwege medische omstandigheden aan de zijde van de moeder voor het eerst gepland op 3 maart 2020. Op verzoek van de moeder en vanwege haar medische omstandigheden heeft deze zitting niet plaatsgevonden.
2.3
Op 27 mei 2020 heeft het hof het verzoek van de moeder ter zitting behandeld. Bij de zitting waren aanwezig:
- de moeder (via een skypeverbinding) en haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- namens de raad, de heer [D] (via een skypeverbinding).
De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting het woord mede gevoerd aan de hand van een pleitnota die zij aan het hof heeft gegeven.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van de moeder van 2 juni 2020 met productie.

3.Wat wordt er verzocht

3.1
De moeder verzoekt het hof de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 1 maart 2019 te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover daarbij een beslissing is genomen over het gezag en (opnieuw rechtdoende) het verzoek van de vader wat dat betreft af te wijzen
,kosten rechtens.
3.2
De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de betreffende beslissing van de rechtbank (gezag) in stand te houden.

4.Wat zijn de feiten

4.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2013 (verder: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag.
4.2
Nadat de moeder en de vader in september/oktober 2017 uit elkaar zijn gegaan, is [de minderjarige] bij de moeder blijven wonen en zag zij op regelmatige basis de vader. Vanaf maart 2018 heeft [de minderjarige] geen contact meer met de vader omdat de moeder dat niet toestaat. Ook het contact tussen de ouders onderling is vanaf die tijd verbroken. De moeder wil geen contact meer met de vader.
4.3
De vader heeft de rechtbank in april 2018 (onder meer) verzocht hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] . De moeder heeft verweer gevoerd en zelf een (voorwaardelijk) verzoek wat betreft de omgang ingediend. De rechtbank heeft op 20 juli 2018 een tussenbeslissing genomen. De rechtbank heeft in die beslissing de raad verzocht een onderzoek in te stellen, een rapport op te maken en de rechtbank te adviseren over het gezag en de omgang.
4.4
De moeder is voorafgaand aan de start van het onderzoek door de raad uit Nederland vertrokken. Zij verblijft vanaf augustus 2018 met haar huidige partner en [de minderjarige] in [B] (Groot-Brittannië). [de minderjarige] is volgens de Basisregistratie Personen met ingang van 11 september 2018 ingeschreven in Groot-Brittannië. De moeder staat nog ingeschreven in Nederland.
4.5
De raad heeft op 23 oktober 2018 een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat de raad zorgen heeft over [de minderjarige] en haar opvoedingsomgeving, mede ook vanwege een gebrek aan zicht daarop. De raad adviseert de rechtbank om de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] en de beslissing over de omgang aan te houden.
4.6
Op 20 november 2018 heeft de raad de rechtbank aanvullend bericht dat volgens informatie van de Centrale Autoriteit [de minderjarige] en de moeder zijn ingeschreven in Engeland.
4.7
De rechtbank heeft het advies van de raad opgevolgd en bij de nu bestreden beslissing de vader mede met het gezag over [de minderjarige] belast en de beslissing over de omgang aangehouden.

5.Wat vindt het hof

5.1
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen over het gezag. Het hof neemt de beoordeling van de rechtbank in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 maart 2019 na eigen onderzoek hier over. Het hof voegt het volgende toe.
5.2
Met de moeder is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders zonder dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering valt te verwachten. Deze vaststelling zou in beginsel moeten betekenen dat alleen de moeder het gezag over [de minderjarige] zou moeten hebben. Toch is het hof in deze zaak van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders samen het gezag hebben (vgl. ECLI:NL:HR:2020:533). De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] maar zij biedt de vader geen enkele opening om betrokken te zijn bij en in het leven van [de minderjarige] . De moeder is, zonder de vader te informeren, in augustus 2018 met [de minderjarige] vertrokken naar Groot-Brittannië en weigert tot op de dag van vandaag te vertellen waar zij met [de minderjarige] woont. De vader werd lange tijd ook niet geïnformeerd over het wel en wee van [de minderjarige] . De moeder heeft ter zitting in hoger beroep toegezegd dat zij de vader vanaf heden één keer per kwartaal, te beginnen in de eerste week van juni 2020, zal informeren over [de minderjarige] . Uit de bij het journaalbericht van 2 juni 2020 gevoegde bijlage blijkt dat de moeder inderdaad de vader enige informatie heeft verschaft. Het hof gaat ervan uit dat de moeder - in het belang van [de minderjarige] - haar belofte nakomt, maar dit betekent niet dat het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen. De huidige informatieverstrekking door de moeder is - nadat de moeder de vader ruim twee jaar uitsluitend via haar advocaat en niet rechtstreeks heeft geïnformeerd - een prille en geringe ontwikkeling. Het hof acht de kans reëel dat eenhoofdig gezag van de moeder ertoe zal leiden dat de vader alsnog geheel, althans voor een aanzienlijk deel uit het leven van [de minderjarige] zal worden geweerd. Dat de moeder beschuldigingen van seksueel misbruik van [de minderjarige] heeft geuit jegens de vader leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat de vader deze beschuldigingen consequent, gemotiveerd en onderbouwd weerspreekt, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om de moeder hierin te volgen en daaraan de consequentie te verbinden dat zij alleen met het gezag over [de minderjarige] belast moet blijven.
5.3
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat niet is gebleken dat de moeder hulp heeft ingeschakeld om haar weerstand tegen contact met de vader, ook als dit alleen contact met betrekking tot [de minderjarige] betreft, weg te nemen.
5.4
Voor zover de moeder in hoger beroep heeft gesteld dat er geen sprake is van een band tussen de vader en [de minderjarige] , dat de vader in het verleden geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om een band op te bouwen en als er wel een band zou zijn geweest, die door de vader zelf is stuk gemaakt vanwege zijn gedragingen, overweegt het hof dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er aan het herstel van die band wordt gewerkt, dan wel (opnieuw) een band wordt opgebouwd. De raad heeft ter zitting verklaard - en het hof sluit zich hierbij aan - dat [de minderjarige] zich een realistisch beeld moet kunnen vormen van haar vader. Juist omdat [de minderjarige] nog zo jong is (zeven jaar) heeft de moeder (als verzorgende ouder) een grote rol in het beeld dat zij van de vader overbrengt op [de minderjarige] . Het hof wijst de moeder erop dat zij - hoe moeilijk dat ook voor haar zal zijn gelet op haar eigen ideeën over de vader - richting [de minderjarige] haar eigen weerstand tegen de vader niet moet laten blijken maar - in het belang van [de minderjarige] - een positief beeld moet geven over de vader, bijvoorbeeld door te laten blijken dat het leuk is voor [de minderjarige] wanneer zij een berichtje van de vader ontvangt en dat de vader dus aan haar denkt.
De vader kan hier zelf ook aan bijdragen door bijvoorbeeld een foto van hemzelf naar [de minderjarige] te mailen, op welke manier hij aan [de minderjarige] kan laten zien dat zij een vader heeft en hoe hij eruit ziet. Zoals de raad ook ter zitting heeft verklaard, moet de vader echter niet te snel en te grote stappen willen zetten door zo spoedig mogelijk contact te willen met [de minderjarige] : nu [de minderjarige] de vader al lange tijd niet heeft gezien en de moeder groot wantrouwen richting de vader heeft, zal eerst daaraan gewerkt moeten worden. Het hof acht het in dat verband positief dat beide ouders ter zitting hebben verklaard dat zij bereid zijn mee te werken aan cross border mediation. Het hof gaat ervan uit dat dit via de advocaten van de ouders zo spoedig mogelijk opgestart zal worden.
5.5
Hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd in haar beroepschrift, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot het gezag.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de uitspraak zoals opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 maart 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, wat betreft het gezag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.