ECLI:NL:GHARL:2020:4789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
Wahv 200.228.834/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij telefonische hoorzitting in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B.H.J. Hartgers, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond had verklaard. De kern van de zaak betreft de hoorplicht en de wijze waarop de officier van justitie heeft geprobeerd de gemachtigde telefonisch te horen. De officier heeft zes pogingen gedaan om de gemachtigde te bereiken in de periode rond kerst en oud en nieuw, maar deze pogingen waren niet voldoende om aan de hoorplicht te voldoen. Het hof oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, omdat de officier van justitie onvoldoende inspanningen heeft verricht om de gemachtigde te horen. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk is gesteld. Het hof benadrukt dat indien de officier van justitie geen verdere inspanningen wilde verrichten om de gemachtigde telefonisch te horen, hij de gemachtigde had moeten uitnodigen voor een fysieke hoorzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.228.834/01
CJIB-nummer
: 199532036
Uitspraak d.d.
: 23 juni 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2017, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is B.H.J. Hartgers, kantoorhoudende te Deventer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de pogingen van de officier van justitie om de gemachtigde telefonisch te horen afdoende waren om aan de hoorplicht te voldoen. De officier van justitie heeft de hoorplicht geschonden.
2. De gemachtigde heeft in het administratief beroepschrift van 4 augustus 2016 expliciet verzocht om telefonisch te worden gehoord. De officier van justitie heeft de gemachtigde bij brief van 11 november 2016 geïnformeerd dat hem de mogelijkheid wordt gegeven zijn standpunt telefonisch toe te lichten en dat hij binnenkort gebeld zal worden op het door de gemachtigde doorgegeven telefoonnummer. Vervolgens is in de periode van 22 december 2016 tot en met 2 januari 2017 een zestal pogingen gedaan de gemachtigde te bellen. Bij de derde poging is het gelukt de gemachtigde te spreken, waarbij hij heeft aangegeven op dat moment niet in de gelegenheid te zijn om gehoord te worden. Hem is toen medegedeeld dat het op een later moment nogmaals zou worden geprobeerd. De drie pogingen daarna werd de telefoon door de gemachtigde niet opgenomen. Iedere keer werd de voicemail van de gemachtigde ingesproken met de mededeling dat is gebeld voor een afspraak om te horen.
3. Artikel 7:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het horen in het openbaar geschiedt tenzij het bestuursorgaan op verzoek van een belanghebbende anders beslist.
4. Telefonisch horen kan worden beschouwd als een andere wijze van horen dan horen in het openbaar. In procedures als deze, waarin, gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wahv, het verwerend bestuursorgaan niet wordt gehoord maar slechts de indiener van het beroepschrift, bestaan tegen deze wijze van horen geen overwegende bezwaren indien zowel de officier van justitie als de indiener van het beroepschrift daarmee instemmen en het horen voldoende zorgvuldig geschiedt (vergelijk hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 14 december 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:2018:2306 heeft geoordeeld ten aanzien van artikel 7:2 van de Awb, en in het bijzonder het in rechtsoverweging 2.4.2 genoemde kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Awb).
5. Dat deze wijze van horen in de plaats kan treden van horen in het openbaar betekent dat ook eisen moeten worden gesteld aan de mogelijkheid van de indiener van het beroepschrift om zich op dit telefonisch horen voor te bereiden. Dit kan meebrengen dat de indiener van het beroepschrift voorafgaand aan het telefonisch horen op de hoogte dient te zijn van de datum en het tijdstip waarop hij zal worden gehoord (vergelijk het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 augustus 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHSHE:2019:3251).
6. In dit geval heeft het telefonisch horen de instemming van de officier van justitie en de indiener van het beroepschrift (de gemachtigde). Hetgeen van de zijde van de officier van justitie is verricht om de gemachtigde telefonisch te horen kan naar het oordeel van het hof niet als voldoende worden beschouwd. De gemachtigde is zes keer gebeld in een tijdsbestek van twee weken in een periode die zich kenmerkt door vrije dagen, telkens op een zelfde tijdstip gelegen in het tweede gedeelte van de middag. Slechts een keer is er contact geweest met de gemachtigde. Het is niet gekomen tot een aankondiging van datum en tijdstip waarop de gemachtigde telefonisch zou worden gehoord. Indien de officier van justitie geen verdere inspanningen wilde verrichten om de gemachtigde telefonisch te horen, had de officier van justitie zijn instemming met telefonisch horen dienen in te trekken en de gemachtigde moeten uitnodigen voor een (fysieke) hoorzitting.
7. De hoorplicht is geschonden. Dit brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Gelet daarop behoeven de overige bezwaren van de gemachtigde tegen die beslissingen geen bespreking meer.
8. Nu de gemachtigde in hoger beroep geen verweren heeft aangevoerd tegen de inleidende beschikking, verklaart het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vergelijk het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is buiten staat om het arrest te ondertekenen.