Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.en afzonderlijk:
[geïntimeerde1]respectievelijk
[geïntimeerde2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 30 april 2019 waarin een comparitie na aanbrengen is bepaald,
- het proces verbaal van de op 24 oktober 2019 gehouden comparitie na aanbrengen,
- de memorie van antwoord met producties,
- de dagbepaling voor een enkelvoudige comparitie te houden op 15 juni 2020,
3.Inleiding
4.De vaststaande feiten en het geding in eerste aanleg
Volgens de Huurcommissie vertoont het gehuurde vijf ernstige gebreken (in de categorie C). Vanwege die gebreken heeft de Huurcommissie de huur verlaagd tot 40% van de geldende huurprijs (€ 284,- per maand), vanaf 1 februari 2018 tot de eerste van de maand nadat alle gebreken zijn hersteld. Daarbij heeft de Huurcommissie opgemerkt dat het aan huurder en verhuurder is om te beslissen om de korting wel of niet toe te passen, omdat partijen overeenstemming hebben over het benodigd herstel en dit zo spoedig mogelijk volgt.
[appellant] heeft na die uitspraak geen beslissing van de kantonrechter gevraagd over de punten waarover de Huurcommissie heeft geoordeeld.
In die procedure hebben [geïntimeerden] c.s. een groot aantal vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerden] .
5.4. bepaalt dat [appellant] de etens- en afvalresten uit de tuin van [geïntimeerden] c.s. verwijdert
(…)
[geïntimeerden] c.s. hebben jegens [appellant] aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 5.000,- vanwege het niet vernieuwen van de CV ketel.
5.De vordering in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Bij die grief heeft [appellant] geen belang omdat het hof de feiten zelf opnieuw heeft vastgesteld en daarbij heeft gelet op wat [appellant] over de feiten heeft aangevoerd.
grief 2voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] c.s. geen spoedeisend belang meer hebben bij hun vorderingen omdat de huurovereenkomst inmiddels is geëindigd en bovendien nakoming van de vorderingen voor [appellant] blijvend onmogelijk is geworden na de levering van de woning aan de koper. Reeds vanwege het ontbreken van dat spoedeisend belang dient het bestreden vonnis vernietigd te worden, aldus [appellant] .
Daarmee zijn die vorderingen in hoger beroep niet toewijsbaar. Dat op zichzelf staat in de weg aan bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover het betreft de veroordelingen uitgesproken onder de nummers 5.1. tot en met 5.5. voor zover die veroordelingen ook werking hebben over de periode vanaf 19 maart 2019. In zoverre slaagt grief 2.
6.8 Dat [geïntimeerden] c.s. niet langer een belang hebben bij hun vorderingen die in het bestreden vonnis zijn toegewezen onder de nummers 5.1. tot en met 5.5. laat onverlet dat zij belang hebben behouden bij beoordeling van dat vonnis voor zover het betreft de periode tot 19 maart 2019. In het bijzonder met het oog op de vraag of [appellant] tot die datum dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet nakomen van de veroordeling tot vernieuwing van de CV ketel - de veroordeling uitgesproken onder nummer 5.2. - en ook met het oog op de in dat vonnis uitgesproken kostenveroordeling. Het gaat er daarbij om of die veroordelingen terecht zijn uitgesproken. [appellant] heeft een spiegelbeeldig belang bij een dergelijke beoordeling van dat vonnis.
Tenslotte zal met het oog op de proceskostenveroordeling nog worden beoordeeld in hoeverre de overige veroordelingen terecht zijn uitgesproken.
In die bespreking zullen de
grieven 3 en 4worden meegenomen. Grief 3 is daarbij gericht tegen de veroordelingen uitgesproken onder de nummers 5.1. en 5.2. en grief 4 tegen de dwangsom verbonden aan de veroordeling uitgesproken onder nummer 5.2.
1 februari 2018 tot 1 oktober 2018 onverschuldigd zouden hebben voldaan. [geïntimeerden] c.s. hebben in die periode de volledige huur betaald, terwijl zij volgens de uitspraak van de Huurcommissie over die periode alleen 40% van de huur verschuldigd waren.
1 oktober 2018 in redelijkheid niet meer konden beroepen op de huurverlaging, omdat zij het herstel van de gebreken zelf hadden tegengewerkt door geen afspraak te maken met de door [appellant] ingeschakelde aannemer. Als zij wel hadden meegewerkt, hadden de gebreken al in oktober 2018 verholpen kunnen zijn. Vanaf 1 januari 2019 kwam [geïntimeerden] c.s. ook niet meer de bevoegdheid toe om een lagere huur te betalen, omdat de gebreken op 21 december 2018 waren verholpen.
Vast staat dat [appellant] de CV ketel niet heeft vervangen, maar daaraan (nog voor de uitspraak, en dus niet ter uitvoering van het vonnis) alleen enkele reparaties heeft laten uitvoeren.
Naar het hof begrijpt, bedoelt [appellant] hiermee aan te voeren dat hij aan de veroordeling heeft voldaan. Die stelling heeft betrekking op de vraag of [appellant] ook dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij de veroordeling niet zou zijn nagekomen. Die kwestie betreft echter de executie van het vonnis en valt daarmee buiten de reikwijdte van dit geding, waarin het (alleen) gaat om de vraag of de veroordeling wel uitgesproken had moeten worden en daaraan een dwangsom verbonden had moeten worden.
Overigens is herstel door het vervangen van enkele onderdelen van een apparaat evident niet hetzelfde als het vernieuwen van het apparaat. Zeker niet als vernieuwing dan wel herstel is gevorderd, en vernieuwing is toegewezen.
NJ1993/714).
Omdat [geïntimeerden] c.s. al per april 2019 hun nieuwe woning hebben betrokken, hebben zij volgens [appellant] ook geen belang bij hun vordering tot vervanging.
Aan die toezegging, die ook volgens [geïntimeerden] c.s. is gedaan, is [appellant] dan gebonden.
De veroordeling tot vernieuwing van de ketel is dan ook terecht uitgesproken en zal dus bekrachtigd worden voor zover het betreft de periode tot 19 maart 2019.
In de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat [appellant] inmiddels al wel reparaties had laten uitvoeren die naar redelijke verwachting tijdelijk soelaas zouden kunnen bieden, ziet het of wel aanleiding om de per dag te verbeuren dwangsom te matigen tot een bedrag van € 50,- per dag. In zoverre zal aan de veroordeling een gewijzigde (lagere) dwangsom per dag worden verbonden.
Deze veroordelingen zullen derhalve worden bekrachtigd voor zover het betreft de periode tot 19 maart 2019.
7.De slotsom
De veroordeling onder 5.2. zal eveneens gedeeltelijk worden bekrachtigd over de periode tot 19 maart 2019, maar met wijziging van de daaraan verbonden dwangsom.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s worden begroot op € 324,- voor griffierecht en op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
(1 punt x tarief II).