ECLI:NL:GHARL:2020:5158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
19/00902
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 18 te [Z] door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 385.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar afgewezen. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 16 juni 2020 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende een lagere waarde van € 338.521 bepleitte en de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van € 385.000 verdedigde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof wees op de grote verschillen in gebruiksoppervlakte en perceeloppervlakte tussen de woning van belanghebbende en de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen. Bovendien werd een referentieobject aan de [a-straat] 41 genoemd, dat onder normale marktomstandigheden was verkocht voor € 395.000, wat de waarde van de woning van belanghebbende in twijfel trok.

Uiteindelijk concludeerde het Hof dat geen van beide partijen erin was geslaagd om de door hen bepleite waarde aannemelijk te maken. Het Hof stelde de waarde van de woning in goede justitie vast op € 365.000. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd verplicht om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00902
uitspraakdatum: 7 juli 2020
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2019, nummer UTR 18/4333, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 18 te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 385.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 16 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 1983 gebouwde hoekwoning met een gebruiksoppervlakte van 143 m2 met een garage. De woning ligt op een perceel van 395 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de woning per waardepeildatum.
3.2.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 338.521 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde.
3.3.
De heffingsambtenaar bepleit dat de waarde van € 385.000 niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2.
Nu belanghebbende gemotiveerd een lagere waarde bepleit dan de waarde die door de heffingsambtenaar is vastgesteld, dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix van 7 december 2018, opgemaakt door [A] , WOZ-taxateur, met toelichting overgelegd. Uit deze taxatiematrix blijkt dat de waardebepaling van de woning heeft plaatsgevonden op basis van een methode van vergelijking met referentieobjecten die in dezelfde wijk zijn gelegen als de woning dan wel in een aangrenzende wijk. Van deze referentieobjecten zijn marktgegevens beschikbaar en weergegeven in onderstaande matrix.
Object
Gebruiks-
oppervlakte
Waarde per m2
Waarde opp.
Perceel-
oppervlakte
Bijgebouwen
en extra’s
Waarde
(01-01-2017)
Koopsom
[a-straat] 18
(bouwjaar 1983)
143 m2
€ 1.563
€ 223.500
395 m2
Berging € 2.000
Garage € 15.000
Grond € 144.500
€ 385.000
NVT
[b-straat] 104
(bouwjaar 1989)
105 m2
€ 1.799
€ 188.875
237 m2
Overkapping € 2.000
Berging € 8.000
Grond € 125.125
€ 324.000
€ 336.000
(07-04-2017)
[c-straat] 13
(bouwjaar 1989)
129 m2
€ 1.852
€ 238.875
213 m2
Berging € 2.000
Berging (2) € 8.000
Grond € 116.125
€ 365.000
€ 325.000
(09-09-2015)
[d-straat] 2
(bouwjaar 1986)
102 m2
€ 1.667
€ 170.000
242 m2
Berging € 2.000
Garage € 15.000
Grond € 127.000
€ 314.000
€ 292.500
(19-04-2016)
[e-straat] 34
(bouwjaar 1986)
105 m2
€ 1.474
€ 154.750
248 m2
Garage € 15.000
Grond € 129.250
€ 299.000
€ 299.000
(27-02-2017)
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de overlegging van de taxatiematrix niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Weliswaar volgt uit de taxatiematrix dat de waarde per m2 van de woning lager is vastgesteld dan de berekende prijs per m2 van drie van de vier referentieobjecten, maar het Hof merkt op dat, met uitzondering van referentieobject [c-straat] 13, het gebruiksoppervlakte van de woning ruim 36 tot 40 procent groter is dan het gebruiksoppervlakte van de referentieobjecten. Ook het oppervlak van het perceel van belanghebbende is aanzienlijk groter dan dat van de referentieobjecten. Daarnaast is het referentieobject [c-straat] 13, ruim vijftien maanden vóór de waardepeildatum verkocht. In het licht van deze aspecten moeten veel aannames worden gedaan om de waarde van de woning te bepalen op basis van de gerealiseerde koopsommen. Dit doet afbreuk aan de bewijskracht van de taxatiematrix. Het Hof wijst in dit kader tevens op het door belanghebbende aangedragen referentieobject [a-straat] 41, te [Z] . Deze hoekwoning, die direct tegenover de woning van belanghebbende is gelegen, heeft een gebruiksoppervlakte van 141 m2, een perceeloppervlakte van 350 m2 en is op 24 juni 2018 onder voorbehoud verkocht voor een prijs van € 395.000. De levering heeft in september 2018 plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat dit referentieobject onder normale marktomstandigheden is verkocht en wat overige kenmerken betreft goed vergelijkbaar is met de woning. Bovendien was de woning aan de [a-straat] 41 ten tijde van de verkoop voorzien van een nieuwe keuken en zonnepanelen. Naar het oordeel van het Hof is het in het licht van deze informatie niet aannemelijk dat de woning op waardepeildatum (één jaar en negen maanden vóór de verkoopdatum van het referentieobject [a-straat] 41) een waarde zou hebben van ten minste € 385.000.
4.6.
Nu de heffingsambtenaar niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat de door hem bepleite waarde niet te laag is.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Het Hof acht de door belanghebbende overgelegde gegevens over de woning aan [a-straat] 41 te beperkt om de bepleite waarde aannemelijk te maken. Ook de door belanghebbende toegepaste correcties, te weten de correctie voor waardeontwikkeling en aanwezigheid van zonnepanelen, zijn zonder concrete onderbouwing onvoldoende inzichtelijk voor het Hof om belanghebbendes standpunt te volgen.
4.8.
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem bepleite waarde van de onroerende zaak aannemelijk te maken, stelt het Hof, gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op € 365.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar,
– vermindert de waarde tot € 365.000,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
(S. Darwinkel) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.