Uitspraak
[appellant],
Fryslân,
1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
7 maart 2018.
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het appelexploot van 6 juni 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord;
- de akte na memorie van antwoord (met producties);
- de antwoordakte.
3.3. Het bezwaar tegen de akte
4.De vaststaande feiten
(…) U heeft aangegeven de kozijnen niet te willen afgeven zolang de door u verzonden
"
Partijen komen voorts overeen dat [appellant] ING Bank zal blijven voorzien van informatie betreffende aan ING Bank verpande vorderingen van Westerbaan en eventuele onrechtmatige daden jegens ING Bank als pandhouder in verband de financiering van ING Bank door derden, alsmede dat [appellant] gerechtigd is tot ontvangst van 10% van de ontvangsten op verpande vorderingen en andere, hiervoor bedoelde vorderingen na mei 2004. In afwijking van het voorgaande komen Partijen overeen dat de aan ING Bank verpande vorderingen op (...) alsmede alle vorderingen van ING Bank als pandhouder op de provincie Fryslân, bij deze aan [appellant] of nader te noemen meester ter incasso worden gecedeerd (...)".
Zij hebben de overige vorderingen van de curator afgewezen. Zij hebben in dat verband vastgesteld dat op Fryslân een waardevergoedingsverplichting van € 311.838,82 rustte, maar dat Fryslân al een bedrag van € 339.429,30 heeft voldaan, waardoor de curator per saldo niets meer te vorderen heeft van de provincie.
Wat mij betreft akkoord, met uitzonder(ing, toevoeging hof) van uw "nader
In aansluiting op ons telefonische overleg (...) bevestig ik in de eerste plaats dat ik namens [appellant] op basis van de overeenkomst van 7 juli 2005, inhoudende akte van cessie ter incasso, een Rechtbankprocedure ben gestart tegen de Provinsje Fryslan. U heeft het bestaan van deze akte van cessie ter incasso nogmaals bevestigd bij e-mailbericht dd. 12 maart 2012.
ING bevestigt dat zij in de afweging van belangen akkoord is met hernieuwing van de in 2005 gegeven incassovolmacht aan de heer [appellant] ten behoeve van ING als pandhouder van de bedoelde vorderingen. Dit onder de aantekening dat deze hernieuwing van de volmacht wordt gegeven in het kader van de door u geschetste lopende juridische procedures en dat ten tijde van de feitelijke inning vooraf overleg met ING zal plaatsvinden."
5.5. De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
€ 33.320,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 november 2002 en proceskosten.
6.6. De wijziging van eis
7.7. De bespreking van de grieven
1. Fryslân heeft onrechtmatig
jegens Westerbaangehandeld. Deze vordering uit onrechtmatige daad van Westerbaan op Fryslân is door Westerbaan aan ING verpand. [appellant] incasseert deze vordering, die door de rechtbank de
indirecte vorderingvan ING op Fryslân wordt genoemd. Bij deze indirecte vordering onderscheidt de rechtbank twee verschillende feitelijke grondslagen.
2. Fryslân heeft onrechtmatig jegens ING gehandeld door inbreuk te maken op het pandrecht van ING op de kozijnen. De rechtbank noemt deze grondslag de
directe vorderingvan ING op Fryslân.
grief 1(punt 90) schrijft hij:
"
Uiteraard verpand(t) een pandgever vorderingen uit onrechtmatige daad niet aan een pandhouder. Indien een kredietgever, i.c. ING Bank, in verband met haar vorderingsrecht voortvloeiend uit het beschikbaar stellen van krediet aan kredietnemer, i.c. Westerbaan, onderpand vereist is het geenszins logisch dat pandhouder en pandgever anticiperen op een onrechtmatige daad jegens pandgever. Geen weldenkend pandhouder zou als zekerheid een schadevergoeding uit onrechtmatige daad als onderpand accepteren."
Daar is geen woord Spaans bij: [appellant] geeft ondubbelzinnig aan dat hij zijn vordering niet baseert op een aan ING verpande vordering van Westerbaan op Fryslân op grond van onrechtmatige daad. Voor zover dat nog niet duidelijk zou zijn, luidt
grief 2dat de rechtbank de kwestie "
nodeloos complex (heeft) gemaakt door er vanuit te gaan dat de indirecte vordering van ING Bank van Westerbaan op de Provincie bestaat uit de inning van de aan haar verpande vordering uit hoofde van onrechtmatige daad (…)".
In de toelichting op de grief (punt 97) stelt [appellant] in lijn hiermee:
"
Dat er tussen Westerbaan en ING Bank geen pandakte is waaruit blijkt dat vorderingen uit onrechtmatige daad onder het pandrecht vallen staat niet ter discussie."
het nodeloos complex (heeft) gemaakt door er vanuit te gaan dat de inzet van [appellant] is dat (…) de directe vordering van ING Bank op de Provincie uit hoofde van onrechtmatige daad vanwege van schending van haar pandrecht op de kozijnen."
In de toelichting op de grief (punt 95) is vermeld:
"
De Provincie en/of Langhout kunnen uitsluitend het pandrecht hebben geschonden indien zij wisten dat de kozijnen aan ING Bank waren verpand maar dat de verkoopopbrengst van de kozijnen niet ten gunste van Westerbaan of ING Bank is gekomen."
Vervolgens stelt [appellant] dat de Provincie en Langhout er niet mee bekend waren dat de kozijnen door Westerbaan waren verpand.
€ 33.320,00 en € 25.060,00, zijn op deze grondslag gebaseerd.
de vorderingen welke zijn ontstaan uit onrechtmatige daden jegens ING Bank N.V. als pandhouder". Het betreft "
de onrechtmatige daden welke voortvloeien uit, dan wel verbandhoudende, met de werkzaamheden welke pandgever, Aann. mij. Westerbaan B.V., heeft verricht in opdracht van de Provincie Fryslân."
[appellant] heeft in de inleidende dagvaarding (punten 12 tot en met 14) aangegeven dat de overeenkomst van 12 maart 2012 betrekking heeft op de vordering van de curator in de arbitrageprocedure ten aanzien waarvan de arbiters zich onbevoegd hebben verklaard. Deze vordering betreft het zich onrechtmatig toe-eigenen van tot de boedel behorende bouwmaterialen en niet een vordering vanwege het - kort gezegd - op het verkeerde been zetten van arbiters en rechters. Dat de hiervoor geciteerde omschrijving van de vorderingen (ook) daarop betrekking heeft, ligt dan ook niet voor de hand. Het hof voegt daaraan toe dat [appellant] tot in de procedure in hoger beroep het onrechtmatig handelen van Fryslân alleen zocht in haar handelwijze in november 2002 (de afspraken met Westerbaan en het afleveren van de kozijnen op de bouwplaats) en hij zijn (subsidiaire) vordering pas in hoger beroep is gaan baseren op het handelen van Fryslân in de genoemde procedures. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij gerechtigd is om namens ING een vordering in stellen vanwege het door Fryslân innemen van een onjuist standpunt en/of schending van artikel 21 Rv. in de arbitrageprocedure en in de procedure tegen [B] . De subsidiaire vordering van [appellant] strandt hier op.
8. De beslissing
€ 1.978,- aan verschotten en op € 2.086,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest en vermeerderd met € 157,- voor nasalaris, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig is betaald èn betekening heeft plaatsgevonden;