ECLI:NL:GHARL:2020:5191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.270.374
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een jongmeerderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om kwijtschelding van de achterstand in de door hem te betalen kinderalimentatie aan de vrouw, belanghebbende in hoger beroep. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 29 november 2019 en constateert dat de man in hoger beroep ook grieven heeft ingediend tegen de beschikking van de rechtbank over de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van hun dochter, die inmiddels jongmeerderjarig is geworden.

De procedure in hoger beroep vond plaats zonder mondelinge behandeling, in verband met de coronamaatregelen. De man heeft ervoor gekozen om de zaak schriftelijk af te doen, terwijl de vrouw niet op de uitnodiging van het hof heeft gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat de man op 10 juli 1997 met de vrouw is gehuwd, maar dat het huwelijk op 2 mei 2005 is ontbonden. Uit dit huwelijk is hun dochter geboren, die op 1 januari 2017 meerderjarig is geworden. De man heeft in hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat de man geen nieuwe argumenten heeft aangedragen voor een wijziging met terugwerkende kracht.

Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de man met hetgeen hij heeft betaald aan kinderalimentatie, heeft voldaan aan zijn verplichtingen jegens de vrouw voor de periode tot de meerderjarigheid van hun dochter. De bestreden beschikking van de rechtbank is vernietigd en de man is in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien het om een familiekwestie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.270.374
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 476824)
beschikking van 7 juli 2020
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Cohen te Weesp,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
niet verschenen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 29 november 2019. Deze beschikking wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 december 2019;
  • een journaalbericht van 9 april 2020 van mr. Cohen.
2.2
Het beroep van de man strekt zich ook uit tot de periode vanaf de meerderjarigheid van de dochter van de man en vrouw, [de jongmeerderjarige] . Die procedure is bij het hof bekend met zaaknummer 200.270.372. In die zaak heeft het hof eveneens vandaag een beschikking gegeven.
2.3
De onderhavige procedure heeft betrekking op de periode tot [geboortedatum 1] 2017, de dag waarop [de jongmeerderjarige] meerderjarig is geworden. In de procedure met zaaknummer 200.270.372 is [de jongmeerderjarige] belanghebbende en rechthebbende. Die procedure gaat over de periode vanaf [geboortedatum 1] 2017.
2.4
In verband met het beleid met betrekking tot het coronavirus heeft er geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft partijen bij brief van 27 maart 2020 de keuze voorgelegd om de zaak schriftelijk af te doen of te kiezen voor een zitting op langere termijn. In die brief is aan partijen meegedeeld dat als zij binnen veertien dagen geen keuze hebben gemaakt het hof ervan uitgaat dat zij instemmen met schriftelijke afdoening van hun zaak. De man heeft ervoor gekozen om de zaak schriftelijk af te doen. De vrouw heeft niet gereageerd op de door het hof aan haar gezonden brief, waaruit het hof afleidt dat de vrouw instemt met schriftelijke afdoening van de zaak. Vervolgens heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen, onder gelijktijdige toezending daarvan aan de andere partij, zodat partijen over en weer op elkaars spreekaantekeningen kunnen reageren. Geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om spreekaantekeningen over te leggen.

3.De feiten

3.1
De man is op 10 juli 1997 gehuwd met de vrouw. Het huwelijk is op 2 mei 2005 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Uit het huwelijk is [de jongmeerderjarige] geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats] . Sinds het uiteengaan van de partijen verblijft [de jongmeerderjarige] bij de vrouw.
3.3
De man is op 7 februari 2009 gehuwd met [de echtgenote] . Uit dit huwelijk zijn in 2011 en 2016 twee dochters geboren. In augustus 2020 wordt een derde kindje verwacht.
3.4
Bij beschikking van 29 maart 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2004, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van [de jongmeerderjarige] met ingang van 1 juli 2009 bepaald op € 140,- per maand en met ingang van 14 januari 2011 op € 70,- per maand. Met inachtneming van de wettelijke indexering bedraagt de opgelegde kinderalimentatie per januari 2019 € 78,54 per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot kwijtschelding van de achterstand in de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In het beroepschrift zijn ook grieven gericht tegen de beschikking van de rechtbank over de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van [de jongmeerderjarige] . Daarover heeft het hof afzonderlijk beslist. De vijfde grief (ten onrechte aangeduid als - nogmaals - grief IV) heeft betrekking op de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de ingangsdatum van de wijziging, de hoogte van de te betalen kinderalimentatie en de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot kwijtschelding van de achterstallige kinderalimentatie over de periode dat [de jongmeerderjarige] minderjarig was. De man verzoekt het hof onder wijziging en uitbreiding van zijn verzoek in de eerste aanleg de bestreden beschikking van 29 november 2019 te vernietigen, uitsluitend voor zover hij daarvan in hoger beroep is gekomen, en in zoverre opnieuw beschikkende (zo verstaat het hof) - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2011 te wijzigen en
- te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] met ingang van 26 januari 2016 op nihil wordt gesteld en
- te bepalen dat de man door hetgeen hij tot de meerderjarigheid van [de jongmeerderjarige] heeft betaald aan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] , heeft voldaan aan al zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw, dan wel aan een door het hof nader vast te stellen deel.
4.3
De vrouw heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Het hof zal hierna eerst ingaan op de vraag of de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek en vervolgens de overige geschilpunten beoordelen.
5.2.
Het hof stelt vast dat de man op [geboortedatum 2] 2016 opnieuw vader is geworden van een dochter. Dit is een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek om wijziging van zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] .
5.3
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De - gewijzigde - verplichting kan ingaan op de datum dat:
  • de omstandigheden zijn gewijzigd,
  • de vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
  • het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
  • de bestreden beschikking wordt gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
Hoewel de man in eerste aanleg formeel alleen een beroep op kwijtschelding heeft gedaan, heeft de rechtbank het verzoek van de man tevens opgevat als een verzoek om nihilstelling met terugwerkende kracht. Uit het beroepschrift volgt dat de man dit inderdaad heeft bedoeld, waarbij hij nu als ingangsdatum [geboortedatum 2] 2016 heeft verzocht. Het hof stelt vast dat de man in hoger beroep echter geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd voor een wijziging met terugwerkende kracht. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het verweer dat de vrouw in eerste aanleg heeft gevoerd tegen de terugwerkende kracht van een vermindering van de kinderalimentatie in de beoordeling van het hof betrokken dient te worden. Het hof ziet - evenals de rechtbank - aanleiding om het verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie over de periode van minderjarigheid van [de jongmeerderjarige] af te wijzen. Daarbij weegt het hof mee dat het alsnog toewijzen van het verzoek vergaande gevolgen zou hebben voor de vrouw, omdat de tot de meerderjarigheid van [de jongmeerderjarige] ontvangen bijdragen zullen zijn geconsumeerd. In zoverre faalt grief V.
5.4
Met betrekking tot de ontstane achterstanden in de betalingen van de kinderalimentatie tot [geboortedatum 1] 2017, de datum waarop [de jongmeerderjarige] meerderjarig is geworden, overweegt het hof als volgt. De man heeft in hoger beroep verzocht om te bepalen dat hij met hetgeen hij heeft betaald aan kinderalimentatie, heeft voldaan aan zijn verplichtingen jegens de vrouw. Het hof verstaat het verzoek van de man in hoger beroep aldus dat de man aan het hof verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie aan de vrouw voor de periode tot [geboortedatum 1] 2017 vast te stellen op hetgeen hij tot op heden aan de vrouw heeft voldaan. De vrouw heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd, zodat het hof dit verzoek zal toewijzen.
In zoverre slaagt grief V.

6.De slotsom

6.1
Nu de grief van de man ten dele slaagt, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de kosten van verzorging en opvoeding van het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 november 2019 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2011;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] voor de periode tot [geboortedatum 1] 2017 op het bedrag dat de man feitelijk tot op heden heeft voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeing-van Hees en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Smeeing-Van Hees, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.