ECLI:NL:GHARL:2020:5200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.277.878/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van mentorschap; geen belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een mentorschap. De verzoekster, Stichting ZZG zorggroep, had verzocht om schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de kantonrechter, waarin een mentor was benoemd voor mevrouw [A]. De mentor had verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelde dat ZZG zorggroep geen belanghebbende was in deze zaak. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg besproken en verwezen naar de beschikking van de kantonrechter van 29 oktober 2019, waarin de mentor was benoemd en een mentorschap was ingesteld voor mevrouw [A].

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2020 waren de betrokken partijen aanwezig, waaronder de vertegenwoordiger van ZZG zorggroep, de mentor en haar advocaat, en de zoon van mevrouw [A]. Het hof heeft vastgesteld dat ZZG zorggroep niet voldoet aan de criteria voor belanghebbende zoals vastgelegd in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelde dat ZZG zorggroep geen rechtstreeks belang had bij de benoeming van de mentor, aangezien de zorgplicht van de instelling niet voldoende was om als belanghebbende te worden aangemerkt.

Daarom heeft het hof ZZG zorggroep niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de beschikking. Tevens is ZZG zorggroep veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.148,- voor salaris advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.878/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7898537)
beschikking van 7 juli 2020 op het verzoek tot schorsing
inzake
Stichting ZZG zorggroep,
gevestigd te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
verzoekster,
verder te noemen: ZZG zorggroep,
advocaat: mr. M.J. Hulshof te Nijmegen,
en
[de mentor],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
verder ook te noemen: de mentor,
advocaat: voorheen mr. J.M. Spronk te Utrecht, thans mr. P.Th.W. Lamers te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[mevrouw A],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: mevrouw [A] ,
en
[de zoon],
wonende te [woonplaats 3] ,
verder te noemen: de zoon,
en
[de dochter],
wonende te [woonplaats 4] ,
verder te noemen: de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 1 mei 2020;
  • het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met producties;
  • een journaalbericht van mr. Hulshof van 4 juni 2020 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Lamers van 11 juni 2020 met aanvullende gronden verweerschrift en productie;
  • een journaalbericht van mr. Hulshof van 16 juni 2020 met productie;
  • een e-mailbericht van de zoon.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 juni 2020 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • [vertegenwoordiger van de stichting] namens ZZG zorggroep, bijgestaan door mr. Hulshof;
  • de mentor in persoon, bijgestaan door haar advocaat;
  • de zoon.

3.De feiten

3.1
Mevrouw [A] verblijft op woonlocatie [B] van ZZG zorggroep.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 10 juli 2019, heeft de mentor verzocht mevrouw [A] onder curatele te stellen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – de goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [A] onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, de mentor tot bewindvoerder benoemd, een mentorschap ingesteld ten behoeve van mevrouw [A] en de mentor tot mentor benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van ZZG zorggroep schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de benoeming van de mentor betreft.
De mentor voert hiertegen gemotiveerd verweer en verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – ZZG zorggroep niet-ontvankelijk te verklaren in de verzoeken, althans deze af te wijzen, met veroordeling van ZZG zorggroep in de kosten van deze procedure.
4.2
Namens de mentor is primair aangevoerd dat ZZG zorggroep geen belanghebbende is, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
4.3
Artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ingevolge het tweede lid van artikel 798 Rv worden onder belanghebbenden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degenen wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
4.4
ZZG zorggroep behoort niet tot de in het tweede lid van artikel 798 Rv genoemde personen. Naar het oordeel van het hof kan ZZG zorggroep evenmin worden aangemerkt als belanghebbende op grond van het eerste lid. Het hof acht de in artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen zorgplicht van ZZG zorggroep ten aanzien van mevrouw [A] daarvoor onvoldoende.
Uit het gegeven dat ZZG zorggroep als instelling waar mevrouw [A] wordt verzorgd, kan verzoeken om instelling van mentorschap (artikel 1:451 lid 2 BW) volgt evenmin een rechtstreeks belang. Deze bevoegdheid is niet opgenomen met het oog op de rechten of verplichtingen van de zorginstelling zelf, maar vanuit de gedachte dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht te kunnen inschatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft (Kamerstukken II, 33 054, nr. 3, p. 7). Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat ZZG zorggroep een rechtstreeks belang heeft bij een zaak betreffende mentorschap die niet door haar maar door een familielid van mevrouw [A] is ingeleid.
ZZG zorggroep kan gelet op artikel 1:461 lid 2 BW wel verzoeken om ontslag van de mentor, maar een dergelijk verzoek ligt in deze procedure niet voor.
4.5
Nu ZZG zorggroep geen belanghebbende is bij de beslissing tot benoeming van de mentor, is zij niet-ontvankelijk in haar verzoek schorsing van de werking van deze beslissing te bevelen.
4.6
Het hof zal ZZG zorggroep – zoals door de mentor verzocht – als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten voor de procedure met betrekking tot het verzoek tot schorsing met toepassing van het liquidatietarief. Deze kosten zullen aan de zijde van de mentor worden vastgesteld op € 2.148,- voor salaris advocaat (tarief II, € 1.074,- per punt, één punt voor het verweerschrift met betrekking tot het verzoek tot schorsing, één punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).

5.De beslissing

Het hof, beslissende op het verzoek tot schorsing:
verklaart ZZG zorggroep niet-ontvankelijk in haar verzoek;
veroordeelt ZZG zorggroep in de kosten van de procedure met betrekking tot het verzoek tot schorsing, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de mentor vastgesteld op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.U.M. van der Werff en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.