ECLI:NL:GHARL:2020:524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
200.259.874/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens geluidsoverlast door huurder

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant], een huurder, en Stichting Lefier, de verhuurder, vanwege aanhoudende geluidsoverlast. De huurovereenkomst werd op 18 november 2011 gesloten en was voor onbepaalde tijd. De kantonrechter te Groningen had eerder in kort geding op 22 februari 2017 de huurder veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen, omdat er voldoende bewijs was van ernstige geluidsoverlast. Dit vonnis werd later door het hof bekrachtigd in een arrest van 12 december 2017.

In de bodemprocedure die volgde, vorderde [appellant] dat de ontbinding van de huurovereenkomst onterecht was en dat hij recht had op schadevergoeding en gelijkwaardige woonruimte. De kantonrechter oordeelde echter dat Lefier voldoende bewijs had geleverd van de overlast die door [appellant] was veroorzaakt, en wees de vordering van [appellant] af, terwijl de vordering van Lefier in reconventie werd toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van omwonenden, die allen geluidsoverlast hadden ervaren, voldoende bewijs vormden voor de ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof benadrukte dat de huurder zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen en dat de ontbinding gerechtvaardigd was, mede gezien het belang van de verhuurder om de woning beschikbaar te stellen voor andere huurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.259.874/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6130862)
arrest van 21 januari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen,
tegen
Stichting Lefier,
gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Lefier,
advocaat: mr. H.A.Th. Yspeert.

1.1. Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

1.1
Het verloop van de procedure bij de kantonrechter blijkt uit de vonnissen van de kantonrechter te Groningen van 20 maart 2018 en 9 april 2019.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 10 mei 2019;
- de memorie van grieven:
- de memorie van antwoord (met één productie).
2.2
Vervolgens hebben beide partijen de processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep komt erop neer dat hij de vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter vordert en eist dat zijn vordering in conventie alsnog wordt toegewezen en dat de reconventionele vordering van Lefier alsnog wordt afgewezen, een en ander met veroordeling van Lefier in de proceskosten in beide instanties.
2.4
Lefier heeft bij haar memorie van grieven een productie overgelegd. Het betreft het arrest van dit hof van 12 december 2017 in de procedure in kort geding tussen partijen. [appellant] is (uiteraard) met dit arrest bekend en heeft er in zijn memorie van grieven ook naar verwezen. Er is dan ook geen reden om hem in de gelegenheid te stellen op deze productie te reageren.

3.3. De vaststaande feiten en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Op 18 november 2011 is een (schriftelijk vastgelegde) huurovereenkomst gesloten tussen [appellant] als huurder en Lefier als verhuurder betreffende de flatwoning met bijbehorende berging aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning). De huurovereenkomst ging in op 18 november 2011 en werd aangegaan voor onbepaalde tijd. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte Lefier (hierna: de huurvoorwaarden) van toepassing. In artikel 5.7 van deze huurvoorwaarden is bepaald dat de huurder ervoor moet zorgen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt.
3.3
Op 22 februari 2017 heeft de kantonrechter te Groningen in kort geding [appellant] veroordeeld de woning binnen 14 dagen te ontruimen. Volgens de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van aanhoudende ernstige geluidsoverlast die door [appellant] wordt veroorzaakt en is die geluidsoverlast doorgegaan nadat de gemachtigde van Lefier [appellant] op 2 september 2016 had gesommeerd de geluidsoverlast te staken. Door het stelselmatig veroorzaken van geluidsoverlast is [appellant] volgens de kantonrechter zodanig ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst dat de bodemrechter met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid zal oordelen dat de huurovereenkomst op grond daarvan dient te worden ontbonden.
3.4
[appellant] heeft de woning, onder dreiging van tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter, ontruimd en heeft ergens anders zijn intrek genomen.
3.5
In een arrest in kort geding van dit hof van 12 december 2017 is het vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2017 bekrachtigd. Volgens het hof heeft Lefier in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige burenoverlast en heeft de kantonrechter op die grond kunnen oordelen dat een ontruiming aangewezen was.
3.6
[appellant] heeft vervolgens een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Groningen. Hij meent dat geen sprake is geweest van ernstige overlast en dat Lefier hem dan ook ten onrechte heeft gedwongen het gehuurde te ontruimen. [appellant] vordert dat Lefier wordt veroordeeld om hem gelijkwaardige woonruimte aan te bieden. Daarnaast behoudt hij zich zijn rechten op schadevergoeding voor.
3.7
Nadat Lefier verweer had gevoerd en in reconventie ontbinding van de huurovereenkomst had gevorderd, heeft de kantonrechter in een tussenvonnis van
20 maart 2018 Lefier opgedragen te bewijzen dat [appellant] overlast heeft veroorzaakt in het gehuurde, zoals door Lefier was gesteld. Nadat getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 9 april 2019 geoordeeld dat Lefier het door haar te leveren bewijs heeft geleverd. Hij heeft de vordering van [appellant] in conventie afgewezen en die van Lefier in reconventie toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.

4.4. Het geschil in hoger beroep

4.1
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis, dat Lefier heeft bewezen dat [appellant] overlast heeft veroorzaakt en dat door het veroorzaken van die overlast [appellant] zodanig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de huurovereenkomst dat die moet worden ontbonden.
4.2
Volgens [appellant] heeft de kantonrechter met dit oordeel geen rekening gehouden met het op Lefier rustende bewijsrisico, dat er volgens hem op neerkomt dat wanneer de getuigenverklaringen elkaar tegenspreken [appellant] ‘het voordeel van de twijfel’ behoort te krijgen.
4.3
Op Lefier rust inderdaad het bewijsrisico, het risico dat wanneer zij er niet in slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren haar vordering wordt afgewezen en die van [appellant] wordt toegewezen. Dat risico realiseert zich onder meer wanneer na bewijslevering onduidelijk blijft of de te bewijzen feiten zich nu wel of niet hebben voorgedaan. In zoverre heeft [appellant] ‘het voordeel van de twijfel’. Maar dan is wel nodig dat na waardering van het aanwezige bewijs nog sprake is van twijfel. Het hof zal het bewijs dan ook waarderen en daarbij rekening houden met wat door [appellant] is aangevoerd.
4.4 De woning is gelegen in een portiekflat. Onder de woning woonde vanaf 2000 tot april 2016 [B] en vanaf december 2016 [C] . In de woning daaronder woonden vanaf 1990 [D] en vanaf 2002 ook [E] . Deze vier personen zijn als getuige gehoord. Ook [appellant] zelf is als getuige gehoord.
4.5
[D] en [E] hebben verklaard dat [appellant] al vrij snel nadat hij zijn intrek in de woning had genomen geluidsoverlast veroorzaakte, bestaande uit harde muziek, schreeuwen, slaan met deuren, stampen, het stampend op en af lopen van de portiektrap. De overlast vond zowel ’s-nachts als overdag plaats.
In de procedure zijn diverse e-mailberichten van [D] aan Lefier overgelegd uit de periode december 2015 tot en met augustus 2016. In deze e-mailberichten maakt [D] melding van concrete situaties van geluidsoverlast. Hij vermeldt per situatie de datum, het tijdstip en de aard van de overlast (stampen, knallen met deuren, metalige geluiden).
4.6
[B] heeft verklaard dat hij geluidsoverlast heeft ondervonden van [appellant] . De laatste zes maanden dat hij onder [appellant] woonde, was deze overlast het ergst. Om die reden heeft [B] de drie maanden voor zijn vertrek uit de woning nauwelijks thuis geslapen. [B] verklaart:

Normaal werd er al veel door [appellant] gestommeld en zette hij de muziek hard, maar in die laatste periode ging hij in mijn beleving op zijn slaapkamer zo hoog mogelijk springen en zo hard mogelijk neerkomen direct boven mijn hoofd in mijn slaapkamer en dat was om vier uur's/half 5 nachts gedurende vier uur per week.”
[B] heeft de huur van zijn woning opgezegd en als reden voor de opzegging van de huur opgegeven “
zeer ernstige geluidsoverlast van bovenbuurman (nummer 12) zowel overdag als s’ nachts. De woning is niet meer bewoonbaar.”.
4.7
[C] heeft verklaard dat zij geluidsoverlast van [appellant] heeft ondervonden bestaande uit “
harde geluiden, alsof er iets viel, alsof er gewichten vielen, in ieder geval iets metaalachtig, het verplaatsen van zoals het leek meubels, schuifgeluiden en dat alles in een soort patroon, bijvoorbeeld drie keer met de deur slaan en twee keer iets laten vallen. Dat gebeurde zowel overdag als ’s nachts.
4.8
Het hof volgt [appellant] niet in het betoog dat aan de verklaring van [C] geen betekenis toekomt. [C] is weliswaar maar kort - van december 2016 tot en met februari 2017 - de onderbuurvrouw van [appellant] geweest, maar haar verklaring geeft wel een beeld van de situatie in die periode. De situatie in die periode is, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, wel van belang omdat [appellant] in die periode de woning bewoonde en ervoor diende te zorgen dat omwonenden geen overlast van hem ondervonden. Die verplichting van [appellant] eindigde niet met het uitbrengen van de dagvaarding in kort geding.
4.9
Ook de verklaring van [B] is relevant. Dat hij de laatste drie maanden voor zijn verhuizing nauwelijks thuis heeft geslapen, heeft tot gevolg dat zijn verklaring geen betrekking kan hebben op de situatie ’s nachts in de eerste maanden van 2016. Zijn verklaring houdt wel relevantie voor de situatie overdag in die periode en voor de situatie overdag en ’s nachts in de daaraan voorafgaande periode.
4.1
Uit de verklaringen van [D] en [E] blijkt dat zij overlast hebben ondervonden door [appellant] en wat de aard en ernst van die overlast was. Hun verklaringen worden gesteund door de e-mailberichten die zij naar Lefier hebben gesteund. Dat [D] en [E] echtgenoten zijn, betekent, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, niet dat aan geen van hun verklaringen betekenis toekomt. Wel komt aan hun verklaringen tezamen minder gewicht toe dan aan twee verklaringen van getuigen die in geen enkele relatie tot elkaar staan.
4.11
Al met al hebben vier omwonenden van [appellant] verklaard geluidsoverlast van hem te hebben ondervonden. De verklaringen van de omwonenden stemmen wat betreft aard en frequentie van de overlast overeen. Bovendien worden de verklaringen ondersteund door de e-mailberichten van [D] aan Lefier en door de opzegging van de huur door [B] . Ten slotte heeft Lefier ook nog enkele schriftelijke verklaringen van een andere omwonende,
[F] , overgelegd. Die verklaringen bevatten een gedetailleerde beschrijving van diverse situaties van door [appellant] veroorzaakte overlast. Deze beschrijving komt overeen met de beschrijving die de getuigen hebben gegeven van de overlast.
4.12
Het hof is dan ook van oordeel dat Lefier heeft bewezen dat [appellant] gedurende een lange periode geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Gelet op het feit dat meerdere omwonenden overlast hebben ervaren en zij de situatie van overlast concreet en gedetailleerd hebben beschreven, volgt het hof [appellant] niet in het betoog - ook voorkomend in de door hem als getuige afgelegde verklaring - dat geen sprake was van daadwerkelijke overlast, maar van overlast die alleen maar in de perceptie van zijn buren heeft bestaan. Door de politie is geen geluidsoverlast vastgesteld, maar dat betekent niet dat [appellant] geen geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Voor het leveren van het bewijs van geluidsoverlast is een proces-verbaal van politie niet noodzakelijk.
4.13
[appellant] heeft zijn suggestie dat de buren tegen hem hebben samengespannen (al dan niet onder aanvoering van [B] , met wie hij ruzie zou hebben) niet onderbouwd. De genoemde getuigen hebben dat ontkend en [appellant] heeft zelf als getuige op dit punt slechts opgemerkt dat de andere bewoners hem weg wilden hebben vanwege het feit dat de woningen erg gehorig zijn. Waarom zij juist hem weg zouden willen hebben, heeft hij niet toegelicht. Ook overigens weegt de verklaring van [appellant] niet op tegen de verklaringen van de andere getuigen. De verklaring van [appellant] komt erop neer dat hij niet of nauwelijks is aangesproken op geluidsoverlast; op de inhoud van de klachten van zijn buren gaat hij in zijn verklaring nauwelijks in.
4.14
[appellant] heeft zelf geklaagd over door [B] veroorzaakte overlast. Ook indien [B] overlast zou hebben veroorzaakt - gesteld noch gebleken is overigens dat anderen dan [appellant] overlast van [B] ondervonden hebben - doet dat niet af aan het feit dat [appellant] in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst overlast heeft veroorzaakt.
4.15
Lefier heeft [appellant] meerdere malen aangesproken op de door hem veroorzaakte geluidsoverlast. De overlast is niet verminderd nadat Lefier [appellant] daarop had aangesproken. Integendeel, uit de verklaring van [C] volgt dat [appellant] zelfs nog overlast veroorzaakte nadat Lefier had aangegeven rechtsmaatregelen tegen hem te treffen. Dat de overlast niet is verminderd, is ook niet verwonderlijk omdat [appellant] zelf steeds aangaf van mening te zijn dat hij geen overlast veroorzaakte. Vanuit zijn perspectief had hij dan ook geen reden zijn gedrag aan te passen. Onder deze omstandigheden, waarin [appellant] gedurende een lange periode, ondanks het feit dat hij daarop werd aangesproken in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst geluidsoverlast veroorzaakte, is [appellant] zodanig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Het hof houdt bij dit oordeel rekening met het belang van Lefier om, in geval van misbruik of een andere tekortkoming aan de zijde van de huurder die van voldoende gewicht is, de woning beschikbaar te krijgen ten behoeve van anderen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning, als met het belang van [appellant] om het ingrijpende gevolg van ontbinding en ontruiming te vermijden (vgl. Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.16
[appellant] heeft een bewijsaanbod gedaan. Hij heeft daarbij opgemerkt dat alle relevante getuigen al zijn gehoord. Omdat Lefier, zoals hiervoor is overwogen, het door haar te leveren bewijs al heeft geleverd en uit de toelichting op het bewijsaanbod van [appellant] blijkt dat hij in het kader van het eventueel leveren van tegenbewijs geen andere getuigen wil horen en hij evenmin aangeeft in welk opzicht de gehoorde getuigen anders dan door hen reeds gedaan zouden kunnen verklaren, zal het hof aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbij gaan.
4.17
De conclusie is dat de grieven van [appellant] tegen de beslissing van de kantonrechter niet slagen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II).

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van Lefier gevallen, op € 741,- aan verschotten en op
€ 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. W.P.M. ter Berg en mr. W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020 door der rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.