ECLI:NL:GHARL:2020:5453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.243.175
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling extra parkkosten in verband met permanente bewoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van extra parkkosten door Buitencentrum Hessenheem B.V. aan [geïntimeerde1]. Hessenheem, exploitant van een camping en bungalowpark, vorderde betaling van extra parkkosten die in rekening waren gebracht aan [geïntimeerde1] voor permanente bewoning van een perceel op het park. De vordering was gebaseerd op een beheerovereenkomst en een annex, waarin parkkosten en bijkomende kosten werden geregeld. Hessenheem stelde dat [geïntimeerde1] deze kosten had erkend door ze in het verleden te betalen, maar het hof oordeelde dat er geen wilsovereenstemming was over de verschuldigdheid van de extra parkkosten. Het hof concludeerde dat Hessenheem onvoldoende had onderbouwd dat de extra kosten gerechtvaardigd waren en dat [geïntimeerde1] de extra parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2013 onverschuldigd had betaald. De vordering van Hessenheem werd afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter, met uitzondering van de reconventionele vordering van [geïntimeerde1], die gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof veroordeelde Hessenheem tot betaling van een bedrag van € 471,87 aan [geïntimeerde1], vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.243.175
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 5861489)
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Buitencentrum Hessenheem B.V.,
gevestigd te Markelo,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Hessenheem,
advocaat: mr. J.G. Oolderink-Olthof,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. I.K.M. Hoffmann.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 november 2019 hier over. In dit tussenarrest is een comparitie van partijen gelast op 2 december 2020. Omdat partijen op die datum verhinderd waren, heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden op 15 mei 2020. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het Covid-19 virus heeft deze zitting door middel van een Skype videoverbinding plaatsgevonden.
1.2
Hessenheem heeft de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.3
Hessenheem vordert in hoger beroep (uitvoerbaar bij voorraad) de vonnissen van 20 maart 2018 en 5 juni 2018 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, te vernietigen en de in eerste aanleg ingestelde vorderingen in conventie van Hessenheem alsnog toe te wijzen, de in eerste aanleg ingestelde reconventionele vorderingen van [geïntimeerde1] af te wijzen, [geïntimeerde1] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen Hessenheem op grond van genoemde vonnissen aan [geïntimeerde1] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde1] in de proceskosten.
1.4
[geïntimeerde1] heeft verweer gevoerd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Hessenheem is exploitant van het Buitencentrum, een camping en bungalowpark gelegen in Markelo (gemeente Hof van Twente). [geïntimeerde1] heeft in 2003 een perceel grond op het park van Hessenheem gekocht, waarop hij een mobiele bungalow heeft geplaatst. De koopovereenkomst en de akte van levering verwijzen (onder meer) naar een beheerovereenkomst. De beheerovereenkomst vermeldt in artikel 7:

Artikel 7 – Beheervergoeding (parkkosten)
(…) De parklasten dienen jaarlijks bij vooruitbetaling te worden voldaan op een januari van ieder jaar. (…)
De beheervergoeding wordt jaarlijks verhoogd met hetzelfde percentage als het jaartotaalprijsindexcijfer van de gezinsconsumptie blijkt te zijn gestegen.(…)
In de beheervergoeding zijn niet begrepen (…):
de (…) rioolrechten (…) deze worden afzonderlijk door Buitencentrum Hessenheem (…) aan de eigenaar doorberekend.(…)
Bijkomende kosten, welke niet in de beheervergoeding zijn begrepen:(…)
- de extra kosten van storting-/huisvuilafvoer bij meer dan recreatief gebruik van de mobiele woning; p.m.”
2.2
Hessenheem heeft vanaf 2003 jaarlijks een beheervergoeding (hierna genoemd “parkkosten”) bij [geïntimeerde1] in rekening gebracht. [geïntimeerde1] heeft deze parkkosten tot en met 2013 betaald. Hessenheem heeft daarnaast afzonderlijk de kosten van gas, water en elektriciteit, rioolkosten, afvalstoffenheffing en zuiveringslasten jaarlijks bij [geïntimeerde1] in rekening gebracht. Deze kosten heeft [geïntimeerde1] tot en met 2013 ook betaald.
2.3
Van de gemeente Hof van Twente heeft [geïntimeerde1] op 13 oktober 2006 een persoonsgebonden gedoogbeschikking gekregen, als gevolg waarvan hij permanent mocht wonen op het park. Ook andere eigenaren van percelen met daarop mobiele bungalows op het park hebben in 2006 een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen.
2.4
Hessenheem heeft met ingang van 2008 een bedrag van € 270,00 (inclusief btw) bij de permanente bewoners in rekening gebracht onder de aanduiding “langverblijf meerpersoonshuishoudens” (hierna genoemd: “extra parkkosten”). Op dat bedrag is jaarlijks een indexering toegepast met als resultaat dat de heffing in 2017 € 322,85 bedroeg. [geïntimeerde1] heeft de extra parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2013 betaald. Vanaf 2014 heeft [geïntimeerde1] de extra parkkosten onbetaald gelaten.
2.5
[geïntimeerde1] heeft op 19 mei 2017 het perceel met bungalow aan een derde in eigendom overgedragen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Hessenheem heeft in eerste aanleg in conventie - samengevat - (uitvoerbaar bij voorraad) gevorderd een verklaring voor recht dat Hessenheem een bedrag voor extra parkkosten (ter hoogte van € 543,68, subsidiair € 270,00, meer subsidiair een in goede justitie vast te stellen bedrag) in rekening mag brengen bij [geïntimeerde1] voor permanente bewoning. Daarnaast heeft Hessenheem (na vermindering van eis) gevorderd dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.677.07, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 3.231,82 vanaf 1 september 2017 en [geïntimeerde1] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[geïntimeerde1] heeft in eerste aanleg (in reconventie) - samengevat - gevorderd dat Hessenheem (uitvoerbaar bij voorraad) wordt veroordeeld:
- aan [geïntimeerde1] een bedrag van € 955,00 te betalen op grond van onverschuldigde betaling, vermeerderd met wettelijke rente,
- tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, en
- tot het meewerken aan verdeling van het bedrag dat in depot stond bij een notariskantoor, - in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 5 juni 2018 de vorderingen van Hessenheem in conventie afgewezen. In reconventie is Hessenheem veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde1] van € 955,35 te vermeerderen met wettelijke rente en tot vrijgave van het depot. Hessenheem is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Hessenheem heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 20 maart 2018 en het eindvonnis van 5 juni 2018 onder aanvoering van twaalf grieven. De grieven van Hessenheem komen er (samengevat) op neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen juridische grondslag is voor Hessenheem om de extra parkkosten bij [geïntimeerde1] in rekening te brengen, dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld over de vorderingen van Hessenheem tot veroordeling van [geïntimeerde1] tot voldoening van de onbetaalde facturen en dat de kantonrechter ten onrechte de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde1] heeft toegewezen. De grieven worden hierna gezamenlijk behandeld.
extra parkkosten
4.2
Hessenheem heeft betoogd dat [geïntimeerde1] de extra parkkosten moet betalen en heeft daar een aantal grondslagen voor aangevoerd. Het hof komt tot het oordeel dat er geen grondslag is voor betaling van de extra parkkosten door [geïntimeerde1] en licht dit hierna toe.
4.3
Hessenheem betoogt allereerst dat er wilsovereenstemming is tussen partijen over de betaling van de extra parkkosten. Naar het oordeel van het hof is echter niet vast komen te staan dat Hessenheem en [geïntimeerde1] de verschuldigdheid van de extra parkkosten zijn overeengekomen. De wilsovereenstemming kan – anders dan Hessenheem betoogt – niet worden gevonden in de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde1] de extra parkkosten vanaf 2008 tot en met 2013 heeft betaald. [geïntimeerde1] heeft immers aangevoerd dat hij vanaf 2008 de extra parkkosten heeft betaald, omdat hij dacht dat hij op grond van een afspraak die de Belangenvereniging Herikeres (de bewonersvereniging van het park) had gemaakt met Hessenheem, daartoe gehouden was. Toen [geïntimeerde1] bekend werd met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 april 2013 (na verwijzing door de Hoge Raad), in een procedure aangespannen door een andere bewoner, werd hem duidelijk dat hij niet gebonden was aan de overeenkomst die Herikeres met Hessenheem had gesloten en heeft hij zich op onverschuldigde betaling beroepen. [geïntimeerde1] heeft dus slechts de extra parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2013 voldaan omdat hij meende dat hij daartoe gehouden was en niet omdat er wilsovereenstemming was tussen partijen. Hessenheem heeft voor het overige niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, toegelicht op basis waarvan zij er op mocht vertrouwen dat er op dit punt sprake was van wilsovereenstemming tussen partijen.
4.4
Hessenheem beroept zich ook op rechtsverwerking en stelt dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op het beroep van Hessenheem hierop. Hessenheem stelt dat [geïntimeerde1] niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de inhoud van de facturen. Niet alleen het tijdsverloop, maar ook het feit dat [geïntimeerde1] direct had moeten klagen over de inhoud van de facturen leidt er volgens Hessenheem toe dat [geïntimeerde1] zijn recht heeft verwerkt. [geïntimeerde1] betwist dat er sprake is van rechtsverwerking. Hij voert aan dat hij meende de extra parkkosten te moeten betalen vanwege de afspraak die de bewonersvereniging Herikeres had gemaakt met Hessenheem.
4.5
De grief van Hessenheem dat de kantonrechter geen acht heeft geslagen op het beroep op rechtsverwerking (grief vijf) is op zich terecht voorgesteld, maar kan niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen in conventie leiden. Om dezelfde reden als onder 4.3 vermeld, is er geen sprake van rechtsverwerking. In de enkele betaling van de extra parkkosten over de jaren 2008 tot en met 2013 lag immers geen erkenning besloten van de verschuldigdheid van die kosten.
4.6
Voor zover Hessenheem betoogt dat een grondslag voor betaling van de extra parkkosten kan worden gevonden in de beheerovereenkomst en/of de annex, overweegt het hof als volgt.
4.7
Tussen partijen is (in ieder geval in hoger beroep) niet meer in geschil dat de beheerovereenkomst, die weliswaar door [geïntimeerde1] niet was ondertekend, van toepassing is tussen partijen. Hessenheem heeft gesteld dat op grond van artikel 7 van de beheerovereenkomst zij een extra bedrag voor “
extra kosten van storting-/huisvuilafvoer bij meer dan recreatief gebruik van de mobiele woning p.m.”in rekening mag brengen bij [geïntimeerde1] Tijdens de comparitie op 15 mei 2020 heeft de heer [naam1] , bestuurder van Hessenheem, verklaard dat hij de extra kosten die het park had voor de afvalverwerking vanwege de permanente bewoning bij deze permanente bewoners in rekening heeft gebracht door middel van een “milieuheffing langdurige aanwezigheid”. Nu door middel van deze milieuheffing dus al voorzien is in betaling van de extra kosten van afvalverwerking, en Hessenheem niet concreet heeft toegelicht hoe die heffing zich verhoudt tot de extra parkkosten, biedt artikel 7 van de beheerovereenkomst onvoldoende grondslag voor extra kosten bij de permanente bewoners in verband met storting-/en huisvuilafvoer.
4.8
De annex, die Hessenheem in 2008 aan [geïntimeerde1] heeft toegezonden, biedt ook geen grondslag voor de betaling van de extra parkkosten. [geïntimeerde1] heeft geweigerd deze annex te ondertekenen, omdat hij het niet eens was met de extra parkkosten, zo heeft hij aangevoerd. [geïntimeerde1] heeft gemotiveerd betwist dat hij stilzwijgend zou hebben ingestemd met deze annex. Hessenheem heeft in het licht van deze betwisting onvoldoende onderbouwd op grond waarvan [geïntimeerde1] aan de inhoud van de annex gebonden zou zijn. Door Hessenheem zijn ook geen andere feiten gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde1] heeft ingestemd met de betaling van de extra parkkosten dan wel dat Hessenheem gerechtvaardigd van die instemming mocht uitgaan.
4.9
Hessenheem heeft zich er ook op beroepen dat de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij de extra parkkosten niet bij [geïntimeerde1] in rekening kan brengen (artikel 6:248 lid 1 BW). Hessenheem stelt dat haar kosten als gevolg van de permanente bewoning aanzienlijk zijn gestegen en heeft dit onderbouwd met een rapport van Van der Reest Advies van 29 november 2013. In het rapport wordt geconcludeerd dat een meerpersoonshuishouden in totaal een bedrag van € 543,68 aan extra parkkosten kwijt zou moeten zijn [bedoeld zal zijn: zou moeten betalen, hof] (onder meer als gevolg van extra personeelskosten, kosten voor postverwerking, afvalkosten en een verkorting van de afschrijvingstermijn van het wegennet en de slagbomen). Daarnaast stelt Hessenheem dat het niet redelijk is dat de extra parkkosten niet verhoogd mogen worden, omdat de permanente bewoners geen forensenbelasting meer hoeven te betalen aan de gemeente, dit in tegenstelling tot diegenen die niet permanent op het park wonen (de recreanten).
4.1
[geïntimeerde1] heeft het rapport van Van der Reest Advies betwist. [geïntimeerde1] voert aan dat dit rapport alleen een theoretische benadering biedt, zonder te onderbouwen wat de daadwerkelijk gemaakte extra kosten van Hessenheem zijn. In reactie hierop heeft Hessenheem (productie 4 bij conclusie van repliek in conventie van 29 augustus 2017) een nadere notitie ingediend van Van der Reest Advies d.d. 23 augustus 2017, maar deze notitie geeft volgens [geïntimeerde1] evenmin inzicht in de daadwerkelijk door Hessenheem gemaakte extra parkkosten.
4.11
Omdat [geïntimeerde1] het rapport van Van der Reest heeft betwist, had het op de weg van Hessenheem gelegen om de door haar gemaakte extra kosten als gevolg van de permanente bewoning door [geïntimeerde1] concreet te maken. Dit heeft zij niet gedaan (ook niet in de nadere notitie van Van der Reest), zodat Hessenheem onvoldoende onderbouwd heeft dat haar kosten als gevolg van de door de gemeente toegestane permanente bewoning daadwerkelijk hoger zijn geworden. Daarom kan niet worden geoordeeld of die hogere kosten in redelijkheid moeten leiden tot hogere parkkosten voor permanente bewoners als [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] heeft in dit verband bovendien onweersproken aangevoerd dat hij weliswaar een gedoogbeschikking heeft ontvangen om permanent op het park te mogen wonen, maar dat hij feitelijk een groot deel van het jaar afwezig is, omdat hij veel tijd op andere campings doorbrengt. Ook gelet op dit verweer had het op de weg van Hessenheem gelegen nader uiteen te zetten welke extra kosten zij heeft als gevolg van de permanente bewoning door [geïntimeerde1] ten opzichte van de bewoners die recreatief gebruik maken van hun mobiele woning op het park. Nu Hessenheem dit heeft nagelaten, faalt het beroep van Hessenheem op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid.
4.12
Ook in het argument van Hessenheem dat als gevolg van de inschrijving bij de gemeente, geen forensenbelasting meer verschuldigd was aan de gemeente (anders dan voor recreanten) kan geen grondslag worden gevonden voor het in rekening brengen van de extra parkkosten. Deze forensenbelasting is immers verschuldigd aan een ander dan Hessenheem en Hessenheem is niet benadeeld door het feit dat [geïntimeerde1] deze forensenbelasting niet betaalt.
4.13
Indien en voor zover de stellingen van Hessenheem onder 82 tot en met 84 in de memorie van grieven moeten worden opgevat als een bezwaar tegen de afwijzing van haar beroep op wijziging van de overeenkomst in verband met onvoorziene omstandigheden, overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter de gevolgen van een overeenkomst wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Voor toepassing van artikel 6:258 BW is alleen plaats wanneer het gaat om omstandigheden, ingetreden na het sluiten van de overeenkomst, die partijen niet in hun overeenkomst hebben verdisconteerd. Op Hessenheem rust de stelplicht en bewijslast dat aan de vereisten van artikel 6:258 BW is voldaan.
4.14
Hessenheem heeft gesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat Hessenheem niet kon voorzien dat permanente bewoning vanaf 2007 [2006, hof] gedoogd zou gaan worden door de gemeente Hof van Twente. Hessenheem stelt dat zij extra kosten heeft als gevolg hiervan en betoogt dat deze gewijzigde omstandigheden van dien aard zijn, dat [geïntimeerde1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mocht verwachten. [geïntimeerde1] heeft betwist dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden omdat (samengevat) het invoeren van het gedoogbeleid geen verandering in de feitelijke situatie teweeg heeft gebracht.
4.15
Het hof overweegt dat zelfs als de omstandigheid dat permanente bewoning door de gemeente Hof van Twente vanaf 2006 gedoogd werd, kan worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW, dit niet kan leiden tot het wijzigen van de gevolgen van de beheerovereenkomst. Hessenheem heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd voor de conclusie dat [geïntimeerde1] als gevolg van die omstandigheid geen ongewijzigde instandhouding van de met hem gesloten beheerovereenkomst mocht verwachten. Hessenheem heeft immers onvoldoende onderbouwd dat zij extra kosten heeft als gevolg van de omstandigheid dat het vanaf 2006 aan [geïntimeerde1] werd toegestaan om de bungalow permanent te bewonen (zie 4.11). Zij heeft ook niet, of niet voldoende, toegelicht dat door de invoering van het gedoogbeleid anderszins een situatie is ontstaan op grond waarvan [geïntimeerde1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de beheerovereenkomst mocht verwachten. Het beroep van Hessenheem op artikel 6:258 lid 1 BW slaagt daarom niet.
4.16
Hessenheem heeft voor het geval er geen grondslag is voor het in rekening brengen van de extra parkkosten, subsidiair een beroep gedaan op artikel 6:74 BW. Hessenheem stelt dat [geïntimeerde1] toerekenbaar tekort is geschoten door in strijd met het verbod op permanente bewoning toch permanent op het park te verblijven en dat [geïntimeerde1] de schade die Hessenheem hierdoor lijdt, moet vergoeden. De schade bestaat volgens Hessenheem uit de extra parkkosten van € 543,68 per jaar zoals berekend in het rapport van Van der Reest advies. Het hof wijst de gevorderde schadevergoeding af omdat Hessenheem onvoldoende heeft onderbouwd dat haar kosten als gevolg van de door de gemeente toegestane permanente bewoning hoger zijn geworden en zij aldus schade heeft geleden (zie 4.11), nog daargelaten of aan de andere vereisten voor toewijzing zou zijn voldaan.
4.17
Het voorgaande betekent dat er geen grondslag was voor Hessenheem om de extra parkkosten in rekening te brengen bij [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] heeft de extra parkkosten die hij heeft betaald over de jaren 2008 tot en met 2013 onverschuldigd betaald en is over de jaren na 2014 geen extra parkkosten verschuldigd.
betaling overige facturen
4.18
Hessenheem heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van [geïntimeerde1] van een aantal onbetaalde facturen met betrekking tot de rioolkosten, indexverhogingen en de parkkosten over 2015, 2016 en 2017. De kantonrechter heeft op deze vordering van Hessenheem niet beslist. De grieven van Hessenheem die daartegen zijn gericht, slagen. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de vonnissen van 20 maart 2018 en 5 juni 2018 in conventie, maar wel tot gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis in reconventie. Het hof licht dat hierna toe.
rioolkosten
4.19
Hessenheem stelt dat zij op grond van de beheerovereenkomst afzonderlijk de rioolkosten in rekening kan brengen bij [geïntimeerde1] De heer [naam1] heeft namens Hessenheem tijdens de comparitie in hoger beroep verklaard dat Hessenheem een lozingsrecht heeft om het zelf opgepompte water als vervuild water te mogen lozen op het riool van de gemeente Hof van Twente. Hessenheem betaalt daar een vergoeding voor aan de gemeente Hof van Twente. De rioolkosten die Hessenheem in rekening brengt bij de bewoners, dienen ervoor om deze kosten te dekken. Hessenheem heeft bij [geïntimeerde1] een, geïndexeerd, bedrag van € 115,00 per jaar in rekening gebracht. Hessenheem vordert in dit geschil de door [geïntimeerde1] onbetaalde rioolkosten vanaf 2014.
4.2
[geïntimeerde1] betwist dat hij per jaar € 115,00 aan rioolkosten verschuldigd is aan Hessenheem. Hij voert aan dat Hessenheem dit bedrag eenzijdig heeft opgelegd. De beheerovereenkomst spreekt alleen over het “
doorberekenen” van de rioolkosten aan de eigenaar. Doorberekenen is volgens [geïntimeerde1] niet hetzelfde als het opleggen van een basisbedrag. [geïntimeerde1] heeft een eigen berekening gemaakt van de rioolkosten op basis van de tarieven van de gemeente Hof van Twente en heeft deze berekening in een brief van 19 september 2013 (overgelegd als productie 16 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) toegestuurd aan Hessenheem. [geïntimeerde1] heeft op basis van zijn berekening de facturen van Hessenheem gecorrigeerd en het gecorrigeerde bedrag betaald aan Hessenheem.
4.21
Hessenheem is het niet eens met de berekening van [geïntimeerde1] Het lag dan op de weg van Hessenheem om nader te onderbouwen dat [geïntimeerde1] ook het meerdere bedrag verschuldigd is, door op zijn minst stukken in het geding te brengen waaruit valt af te leiden wat de kosten zijn die zij betaalt voor het hierboven genoemde lozingsrecht. Nu Hessenheem dit heeft nagelaten zal haar vordering, voor zover die ziet op de betaling van de rioolkosten, niet worden toegewezen.
indexverhoging
4.22
Hessenheem heeft ook betaling van de indexverhoging gevorderd. Uit de door Hessenheem in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding als productie 7 overgelegde facturen, volgt dat het voor wat betreft de indexverhoging van de parkkosten gaat om een bedrag van € 22,24 (factuurnummer 961) en een bedrag van € 9,12 (factuurnummer 2832), in totaal een bedrag van € 31,36.
4.23
[geïntimeerde1] heeft deze bedragen onbetaald gelaten omdat hij van mening is dat in de beheerovereenkomst niet is vastgelegd dat rioolkosten aan indexering onderhevig zijn (zie conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie onder randnummer 43).
Op grond van artikel 7 van de beheerovereenkomst mag Hessenheem echter de beheervergoeding (de parkkosten) jaarlijks indexeren, zodat de stelling van Hessenheem op dit punt slaagt.
4.24
Er is geen grondslag voor het in rekening brengen van de extra parkkosten bij [geïntimeerde1] en dus ook niet voor het toepassen van een indexverhoging over de extra parkkosten. In zoverre komt het door Hessenheem gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking.
parkkosten 2015, 2016 en 2017
4.25
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde1] de parkkosten over 2015 en 2016 moet betalen aan Hessenheem. [geïntimeerde1] heeft zich voor wat betreft de betaling hiervan op verrekening beroepen met de door hem onverschuldigd betaalde extra parkkosten.
4.26
Waar Hessenheem en [geïntimeerde1] wel over van mening verschillen, is over de vraag of de parkkosten voor het jaar 2017 volledig verschuldigd zijn. [geïntimeerde1] voert aan dat hij het perceel met de bungalow heeft overgedragen op 19 mei 2017 en dat hij daarom de parkkosten alleen tot die datum moet betalen. Hessenheem betwist dit en stelt dat uit artikel 7 van de beheerovereenkomst volgt dat de parklasten jaarlijks bij vooruitbetaling moeten worden voldaan. Daarnaast wijst Hessenheem erop dat als een perceel gedurende het jaar wordt verkocht, bij de notaris tussen de verkoper en de koper een verrekening plaatsvindt van de parkkosten, maar niet met de beheerder. Dit is, aldus Hessenheem, ook in het geval van [geïntimeerde1] gebeurd, zo volgt uit de nota van afrekening van de notaris, overgelegd door [geïntimeerde1] als productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie.
4.27
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde1] de parkkosten voor het jaar 2017 volledig verschuldigd is. In artikel 7 van de beheerovereenkomst is vermeld dat de parklasten, waaronder de parkkosten vallen, ieder jaar “
bij vooruitbetaling” verschuldigd zijn door de eigenaar van een mobiele woning. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat diegene die op 1 januari van een kalenderjaar eigenaar is van een bungalow, de volledige parklasten voor dat jaar verschuldigd is. Dit wordt ook bevestigd door de door [geïntimeerde1] in het geding gebrachte nota van afrekening, waaruit valt af te leiden dat een “verrekening parkkosten” bij de notaris heeft plaatsgevonden met de nieuwe eigenaren van de bungalow, voor de periode vanaf 19 mei 2017 tot en met 31 december 2017. Dat Hessenheem de parkkosten in twee delen factureerde (in januari en juli), maakt dit niet anders. De grief van Hessenheem slaagt in zoverre.
4.28
Zoals hiervoor onder 4.18 vermeld, betekent het slagen van de grieven van Hessenheem voor zover deze zien op de betaling van de indexverhoging en de parkkosten over het jaar 2017, dat het vonnis van 5 juni 2018 in reconventie, voor zover het betreft de toewijzing van het bedrag van € 955,35 niet in stand kan blijven. Het hof zal dat hieronder verder uiteenzetten.
Reconventionele vordering [geïntimeerde1]
4.29
[geïntimeerde1] heeft zich ter zake van de onverschuldigd betaalde extra parkkosten en rioolkosten op verrekening beroepen. [geïntimeerde1] heeft gesteld dat hij na verrekening een bedrag van € 955,35 te vorderen heeft van Hessenheem. Hessenheem heeft de door [geïntimeerde1] gemaakte berekeningen (conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie onder nummers 38-41 en 54-58) niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Het hof zal daarom hierna, bij de bespreking van de reconventionele vorderingen, uitgaan van die berekening.
4.3
Het hof neemt daarnaast als uitgangspunt de factuur over 2017 (overgelegd als productie 8 bij inleidende dagvaarding), omdat ook [geïntimeerde1] bij zijn berekening uitgegaan is van deze factuur. De factuur voor het jaar 2017 bedroeg € 1.719,64. [geïntimeerde1] heeft een bedrag van € 744,97 voldaan, zodat van deze factuur een bedrag van € 974,67 nog openstaat. [geïntimeerde1] voert aan dat hij een gedeelte van het door hem betaalde bedrag, te weten € 304,78 onverschuldigd betaald heeft, omdat hij zijn perceel met bungalow op 19 mei 2017 heeft overgedragen. Dit standpunt is, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, niet juist. Dit betekent het volgende.
4.31
De parkkosten moeten voor het gehele jaar 2017 door [geïntimeerde1] betaald worden. [geïntimeerde1] heeft de kosten voor de huur van de postbox (€ 98,50) en het bedrag voor de afvalstoffenheffing /reinigingsrecht (€ 160,00) niet betwist; deze bedragen moeten ook betaald worden. [geïntimeerde1] is de bedragen voor de rioolkosten (€ 115,00) en de extra parkkosten (€ 322,85) niet verschuldigd. Deze bedragen moeten daarom in mindering worden gebracht op het openstaande bedrag van de factuur voor het jaar 2017. Daarnaast moet in mindering worden gebracht de zuiveringsheffing ter hoogte van € 84,70, omdat tussen partijen vaststaat dat vanaf 2012 de bewoners de zuiveringsheffing rechtstreeks betaalden aan Locosensus/GBLT. In totaal staat van de factuur over het jaar 2017 dus nog een bedrag open van (€ 974,67 -/- € 115,00 -/- € 322,85 - /- € 84,70 =) € 452,12. Daarnaast is [geïntimeerde1] de indexeringskosten verschuldigd ter hoogte van € 31,36 (zie 4.22), zodat [geïntimeerde1] in totaal nog een bedrag van (€ 452,12 + € 31,36 =) € 483,48 verschuldigd is aan Hessenheem.
Zowel in conventie als in reconventie
4.32
De conclusie is dat de vorderingen in conventie terecht zijn afgewezen. In reconventie zal een lager bedrag worden toegewezen. Het hof wijst het door Hessenheem gedane bewijsaanbod af, omdat Hessenheem haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om tot bewijs te kunnen worden toegelaten.

5.De slotsom

5.1
De grieven twee, vijf, acht, tien en elf slagen ten dele en falen voor het overige. Dit leidt niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen in conventie, zodat deze zullen worden bekrachtigd. Het eindvonnis in reconventie van 5 juni 2018 moet worden vernietigd voor zover het de veroordeling tot betaling van € 955,35 betreft, en het hof zal, opnieuw rechtdoend, deze vordering toewijzen tot het bedrag van (€ 955,35 -/- € 483,48 =) € 471,87. Voor het overige zal het hof het eindvonnis voor zover in reconventie gewezen, ook voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, bekrachtigen.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Hessenheem in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,00
- salaris advocaat € 1.518,00 (2 punten x tarief I)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Almelo van 20 maart 2018 en 5 juni 2018 , behoudens voor zover in reconventie in het vonnis van 5 juni 2018 onder IV. meer dan € 471,87 is toegewezen, vernietigt dit vonnis uitsluitend in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
IV. bepaalt dat Hessenheem wordt veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde1] van € 471,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Hessenheem in de kosten van dit hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde1] worden begroot op 318,00 voor het griffierecht en op € 1.518,00 als vergoeding voor het advocatensalaris;
veroordeelt Hessenheem in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval Hessenheem niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, Th.C.M. Willemse en L.A. de Vrey, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. L.A. de Vrey en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.