In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig is gemaakt, gaat het om een hoger beroep in kort geding. De appellanten, [appellant1] en [appellant2] Holding B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, gewezen op 20 april 2020. De appellanten hebben de geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], gedagvaard om te verschijnen voor de pachtkamer van het hof. Tijdens de procedure is echter gebleken dat de zaak niet onder de bevoegdheid van de pachtkamer valt, maar onder de gewone kamer voor burgerlijke zaken. Dit is vastgesteld op basis van het bevoegdheidsoordeel van de eerste rechter, waar de rechter in hoger beroep aan gebonden is.
Op grond van artikel 1019k van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering heeft de pachtkamer van het hof zich daarom onbevoegd verklaard. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de kamer voor burgerlijke zaken van het hof, locatie Leeuwarden. De procedure zal daar verder worden behandeld, met registratie op de roldatum van 21 juli 2020. Beide partijen worden als verschenen beschouwd in de nieuwe procedure.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel, S.B. Boorsma, en deskundige leden H.J. Vinke en J.H. Jurrius, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.