In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2019, betreffende de waardevaststelling van twee woningen in [Z] door de heffingsambtenaar van de gemeente Wierden. De heffingsambtenaar had de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 305.000 en € 79.000 per 1 januari 2017. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd naar € 296.000 en € 58.000, en werd een proceskostenvergoeding van € 754,52 toegekend. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep stelde belanghebbende dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en dat de kosten voor het taxatierapport voor beide woningen vergoed dienden te worden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof stelde de waarde van de woning vast op € 270.000, en oordeelde dat de heffingsambtenaar de kosten van het taxatierapport voor beide woningen diende te vergoeden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en stelde de totale proceskostenvergoeding vast op € 3.111,04, inclusief het griffierecht.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van de kosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2020.