ECLI:NL:GHARL:2020:5724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
20/00385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning glastuinbouwbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2020, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Kerkdriel had aan belanghebbende een factuur gestuurd voor € 15.296,53 aan leges in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf. Belanghebbende heeft de aanvraag op 17 april 2018 ingetrokken, waarna de heffingsambtenaar de leges in rekening bracht. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet meer dan € 575 aan leges in rekening had mogen brengen en dat er onderhandeld had moeten worden over de hoogte van de factuur. Het Hof oordeelt dat het primaire standpunt van belanghebbende faalt, omdat de heffingsambtenaar mocht uitgaan van de intrekking van de aanvraag en de leges dienovereenkomstig in rekening mocht brengen. Het Hof wijst erop dat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van de heffingsambtenaar en dat hij aan de gevolgen van zijn keuze gebonden is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00385
uitspraakdatum: 28 juli 2020
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2020, nummer AWB 19/1014, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Kerkdriel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een factuur gestuurd voor € 15.296,53 aan leges in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning, bestaande uit € 4.198,53 voor bouwactiviteiten en € 11.098,00 voor afwijken bestemmingsplan.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de factuur gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[A] B.V. (hierna: [A] ) heeft op 7 februari 2018 namens belanghebbende een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf.
2.2.
Bij e-mail van 12 maart 2018 heeft een medewerker van de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna: ODR) het volgende medegedeeld aan een medewerker van [A] :
“Zoals zojuist telefonisch is afgesproken stuur ik u deze e-mail om nog een en ander uiteen te zetten.
(…)
Wij zijn niet voornemens om medewerking te verlenen aan het afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Het plan is namelijk strijdig met het beleid, er is een concentratiebeleid, t.a.v. de uitvoering van dit beleid is het Projectbureau herstructurering tuinbouw Bommelerwaard opgericht.
Weigeringsgrond
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Hiervan is nu sprake en er zijn geen gronden om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, medewerking te verlenen aangezien het plan in strijd is met het concentratiebeleid. Indien wij de aanvraag weigeren bent u wel leges verschuldigd voor het in behandeling nemen van de aanvraag, maar staat dit besluit wel open voor bezwaar.
Intrekken of buiten behandeling laten stellen
Wij adviseren u om de aanvraag omgevingsvergunning in te trekken, u kunt dit doen via het omgevingsloket, of buiten behandeling te laten stellen. Indien u de aanvraag intrekt zal er tevens 50% van de leges (ca. €12.500,-) in rekening worden gebracht en er is geen bezwaar mogelijk tegen deze intrekking op eigen verzoek. Uw aanvraag was überhaupt niet volledig, dus wij kunnen u ook een verzoek tot aanleveren van aanvullende gegevens sturen en indien u deze niet aanlevert zal uw aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Evenwel dient u hiervoor leges te betalen (ca. €575,-) maar deze zijn aanzienlijk lager dan bij een intrekking of weigering. Ook hiervoor geldt dat er geen inhoudelijk bezwaar gemaakt kan worden tegen deze buiten behandeling stelling.
Uitgebreide procedure
Wellicht ten overvloede, maar hierbij wil ik u erop wijzen dat voor de behandeling van deze aanvraag en dus ook de eventuele weigering de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. De aanvraag zou alleen verleend kunnen worden op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo en op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, is dan de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
Wij verzoeken u om voor 19 maart aan te geven of u de aanvraag door wilt zetten wat zal leiden tot een weigering, in gaat trekken of buiten behandeling wilt laten stellen.”
2.3.
De onder 2.2. genoemde medewerker van ODR heeft bij e-mail van 22 maart 2018 de medewerker van [A] eraan herinnerd dat er nog geen reactie was ontvangen op de e-mail van 12 maart 2018 en verzocht om een zo spoedig mogelijke reactie.
2.4.
De medewerker van [A] heeft op verzoek van de huidige gemachtigde van belanghebbende bij e-mail van 22 maart 2018 verzocht om een specificatie van de legeskosten en de desbetreffende legesverordening. In deze e-mail is tevens vermeld dat de huidige gemachtigde begin april zal reageren op het juridisch planologische aspect.
2.5.
Bij e-mail van 23 maart 2018 heeft de onder 2.2. genoemde medewerker van ODR een berekening gegeven van de leges voor zowel het intrekken, weigeren of buiten behandeling stellen van de aanvraag van de omgevingsvergunning en een kopie verstrekt van de Verordening op de heffing en de invordening van leges 2018 (hierna: de Verordening).
2.6.
Bij e-mail van 10 april 2018 aan de medewerker van [A] heeft de onder 2.2. genoemde medewerker van ODR herinnerd aan het verzoek om een reactie. In de e-mail is voorts het volgende opgenomen:
“Indien wij voor 20 april geen inhoudelijke reactie ontvangen zullen wij de aanvraag gaan weigeren.”
2.7.
Op 17 april 2018 is via het Omgevingsloket de aanvraag ingetrokken. ODR heeft de intrekking bij brief van 1 mei 2018 aan belanghebbende bevestigd. In de brief staat voorts het volgende:

Betaling leges
Overeenkomstig de legesverordening van de gemeente bent u leges verschuldigd. U ontvangt van uw gemeente een nota voor de leges.”
2.8.
ODR heeft de gemeente Kerkdriel bij brief van 3 mei 2018 een berekening verschaft van de verschuldigde leges. Op 29 juni 2018 is de factuur dienovereenkomstig aan belanghebbende uitgereikt.

3.Geschil en standpunten van partijen

In geschil is of de factuur voor het juiste bedrag is uitgereikt. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet meer in rekening had mogen brengen dan € 575. Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat over de hoogte van de factuur onderhandeld moet worden. De Rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op het aanbod van belanghebbende om een schikking te treffen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof is van oordeel dat het primaire standpunt van belanghebbende faalt en motiveert dit als volgt. Belanghebbende heeft uit de derde en vierde volzin onder het kopje “Intrekken of buiten behandeling laten stellen” in de e-mail van 12 maart 2018 kennelijk afgeleid dat hem niet meer dan € 575 aan leges in rekening zou worden gebracht, omdat de aanvraag als niet-volledig werd beschouwd en hem zou worden verzocht nadere gegevens in te sturen. Aangezien dat verzoek nooit is gedaan, was de enige uitkomst dat de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld en maximaal € 575 aan leges verschuldigd zou zijn. Deze conclusie kan niet uit de e-mail van 12 maart 2018, gelezen in zijn totaliteit, worden getrokken. ODR heeft [A] medegedeeld dat geen medewerking zal worden verleend aan de afwijking van het bestemmingsplan en belanghebbende geadviseerd de aanvraag in te trekken dan wel buiten behandeling te laten stellen. In de e-mail van 12 maart 2018 staat in de laatste alinea dat wordt verzocht om voor 19 maart aan te geven wat belanghebbende wil: de aanvraag doorzetten, de aanvraag intrekken of de aanvraag buiten behandeling te laten stellen. De gevolgen van iedere keuze zijn in hoofdlijnen geschetst. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd, ook niet na de herinnering van 22 maart 2018. Wel heeft [A] op 22 maart 2018 verzocht om een berekening van de leges in de drie scenario’s, maar ook na ontvangst van de berekeningen niet aangegeven welke keuze belanghebbende had gemaakt.
4.2.
Belanghebbende gaat in zijn primaire standpunt uit van een selectieve lezing van de e-mail van 12 maart 2018. Uit de laatste regel leidt het Hof af dat belanghebbende zijn keuze bekend kon maken. Uit de door belanghebbende geselecteerde regels volgt niet automatisch dat de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. ODR schrijft dat om nadere gegevens kan worden gevraagd, en dat als deze niet worden verstrekt de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Het verzoek om nadere gegevens is nooit gedaan, dus kan belanghebbende ook niet hebben verzuimd of geweigerd deze te verstrekken. ODR schrijft niet dat hij de aanvraag zonder meer buiten behandeling zal stellen; dat mag ODR ook niet (artikel 4:5, eerste lid, aanhef, onderdeel c en slotzin, Algemene wet bestuursrecht). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ODR een voorstel heeft gedaan, en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door dit voorstel niet gestand te doen. Belanghebbende ziet hierbij over het hoofd dat een voorstel moet worden geaccepteerd. Dat heeft belanghebbende niet gedaan.
4.3.
Belanghebbende heeft vervolgens op 17 april 2018 de aanvraag ingetrokken. Hierop heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een factuur gestuurd voor de leges, ervan uitgaande dat belanghebbende had gekozen voor intrekking van de aanvraag. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar van deze veronderstelling mocht uitgaan. De keuze is in de e-mail van 12 maart 2018 duidelijk bij belanghebbende gelegd. De gevolgen van iedere keuze zijn duidelijk aangegeven, ook voor de leges. Belanghebbende is aan de gevolgen van de door hem zelfstandig gemaakte keuze gebonden. Hieraan voegt het Hof toe dat belanghebbende na ontvangst van de berekeningen op 23 maart 2018 een nog beter beeld moet hebben gehad van de gevolgen van de intrekking van de aanvraag voor de leges. Uiteindelijk is een lager bedrag in rekening gebracht dan berekend voor het scenario intrekking.
4.4.
Belanghebbende wenst subsidiair een schikking te treffen. Het treffen van een schikking is iets dat partijen onderling moeten proberen. Het Hof leidt uit het verweerschrift van de heffingsambtenaar in hoger beroep af dat de heffingsambtenaar niet tot het beproeven van een schikking bereid is. Aangezien de wederpartij van belanghebbende het aanbod afwijst, ziet het Hof geen aanleiding een poging te wagen om een schikking te bereiken.
4.5.
Voor het geval belanghebbende met zijn subsidiaire standpunt bedoelt dat het Hof de factuur dient te verminderen, geldt het volgende.
4.6.
Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen gemeenten, behoudens een verbod op het hanteren van draagkracht als heffingsmaatstaf, zelf invulling geven aan de in belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven en tarieven. Het staat gemeenten vrij die heffingsmaatstaven op te nemen welke zij dienstig achten, tenzij daardoor strijd met enig algemeen rechtsbeginsel zou ontstaan. Dat andere gemeenten lagere tarieven hanteren is hierbij niet van belang. Tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de verleende dienst anderzijds hoeft geen rechtstreeks verband te bestaan (vergelijk HR 24 december 1997, nr. 32569, ECLI:NL:HR:1997:AA3345). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780, beslist dat een tarief van 2,25% van de bouwkosten niet kan worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig. Een tarief van 2,54% van de bouwkosten is dat naar het oordeel van het Hof evenmin.
4.7.
De factuur is, beoordeeld naar de Verordening, voor een te laag bedrag uitgereikt. Uitgaande van de bouwkosten die, overeenkomstig de definitie van het begrip bouwkosten in de Verordening, zijn berekend volgens de normkosten van de ROEB-lijst had de heffingambtenaar een factuur mogen uitreiken voor een bedrag aan leges van € 19.495,06 ((2,54% x € 661.186 =) (€ 16.794,12 x 50% =) € 8.397,06 + € 11.098,00). Gelet op de hoogte van het tarief, de vermindering als gevolg van de intrekking van de aanvraag en de rekenfout in het voordeel van belanghebbende is in dit geval geen sprake van een onredelijke en willekeurige heffing.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van
drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 28 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak Het lid van de enkelvoudige kamer,
te ondertekenen.
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.