Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerden 2 en 3] c.s.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar gaat het in dit hoger beroep over
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
€ 150.000,- met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, dan wel de overeenkomst ontbindt.
grieven 1 en 3keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat een dergelijke verplichting op [appellant] rust. Deze grieven zijn terecht voorgedragen. Het hof motiveert dit als volgt. De Hoge Raad heeft in het door de rechtbank aangehaalde arrest Van Lanschot - Bink geoordeeld dat een professionele kredietverstrekker een bijzondere zorgplicht heeft jegens een particuliere borg. De bedoeling van die zorgplicht is dat de aspirant borg zich bewust is van de risico’s die hij aangaat door zich borg te stellen voor de schuld van een derde. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat een dergelijke zorgplicht voor de professionele kredietverstrekker alleen bestaat in bijzondere omstandigheden als aan de orde in het arrest Van Lanschot-Bink, gaat dat betoog niet op. De Hoge Raad heeft de regel van dit arrest bevestigd in zijn arrest van 1 april 2016 [1] . Daarin is wel overwogen dat de invulling van de zorgplicht afhangt van de omstandigheden van het geval (zoals de relatie tussen de beoogde borg en de schuldenaar) maar is het bestaan van een zorgplicht van een professionele kredietverstrekker als zodanig in stand gebleven. Deze zorgplicht rust echter alleen op de professionele kredietverstrekker en niet op elke kredietverstrekker. Dat volgt uit het arrest van de HR van 21 maart 2014 [2] waarop [appellant] zich terecht heeft beroepen. [appellant] is naar ’s hofs oordeel niet aan te merken als een professionele kredietverstrekker. Hij is niet anders dan een welvarende particulier die zijn vermogen in een aantal objecten belegt. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerden 2 en 3] c.s. dat op [appellant] een bijzondere zorgplicht rust omdat hij meer ervaring met kredietverstrekking heeft dan zijzelf, nu dat niet het relevante criterium is.
grief 2betwist [appellant] dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben voldaan aan hun stelplicht dat zij de overeenkomst onder een verkeerde voorstelling hebben gesloten. Dat onderdeel van het betoog van [appellant] gaat niet op. [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben op zich voldoende gesteld dat zij op grondslag van te rooskleurige mededelingen van [geïntimeerde 1] over zijn bedrijf en over de beperkte duur van de borgstelling hebben ingestemd met het aangaan van de borgtocht en de risico’s dat [C] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en de borg zou worden uitgewonnen, te laag hebben ingeschat. Daarmee is echter nog niet gegeven dat die verkeerde inschatting ook een geslaagd beroep op dwaling oplevert. De onjuiste inlichtingen van [geïntimeerde 1] zijn immers geen inlichtingen die door [appellant] zijn verstrekt en gesteld noch gebleken is - ervan uitgaande dat [geïntimeerde 1] [geïntimeerden 2 en 3] c.s. heeft ingelicht op de door hen gestelde wijze - dat [appellant] wist of redelijkerwijs kon weten dat [geïntimeerde 1] zich tegenover zijn ouders anders had uitgelaten dan tegenover hem.
2 en 4zijn terecht voorgedragen. Het hof oordeelt dat sprake is van een geldige overeenkomst van borgtocht.