ECLI:NL:GHARL:2020:5937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.273.767
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige na beoordeling van de ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2004. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen, betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat er geen sprake meer was van een ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 18 december 2020, maar de moeder stelde dat de situatie van de minderjarige was verbeterd en dat er geen hulpverlening vanuit de GI plaatsvond. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarige ook is gehoord. De moeder en de vader waren aanwezig, evenals de grootouders en een vertegenwoordiger van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarige, zoals eerder gerapporteerd, niet meer actueel zijn. De minderjarige ontwikkelt zich goed op school en heeft geen agressieve of verslavingsproblemen meer. Het hof concludeert dat er geen gronden zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en heeft deze opgeheven. De beslissing van de kinderrechter is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.767
(zaaknummer rechtbank Gelderland 361117)
beschikking van 28 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Schalkhaar (gemeente Deventer),
en
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord,
gevestigd te Zutphen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
verder te noemen: de vader.
Als informanten zijn aangemerkt:
[de grootouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de grootouders (mz).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 januari 2020;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- de brief van de GI van 6 maart 2020 met bijlage, ingekomen op 10 maart 2020;
- een journaalbericht van mr. Van Haaf-Noot van 26 juni 2020 met producties.
2.2
Op 6 juli 2020 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van zijn ouders en de GI door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens in persoon verschenen. Namens de GI is [C] verschenen. Voorts zijn de grootouders (mz) verschenen.
Met kennisgeving vooraf is niemand van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de moeder en de vader is [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren [in] 2004 te [D] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 20 september 2018 heeft de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling, met ingang van 20 september 2018 tot 20 december 2018, en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van
20 september 2018 voor de duur van vier weken, uitgesproken.
3.3
Bij beschikking van 18 december 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 december 2019. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 9 april 2019.
3.4
Bij beschikking van 26 maart 2019 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 18 december 2019.
3.5
Bij beschikking van 4 februari 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uitthuisplaatsing gedurende dag en nacht in een pleeggezin verleend, met ingang van 4 februari 2020 tot 18 december 2020.
3.6
Met ingang van 20 september 2018 verblijft [de minderjarige] bij zijn grootouders (mz).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 18 december 2020.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat niet langer sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . Zij betwist dat sprake zou zijn van een gesloten (familie)systeem. De moeder en de grootouders staan open voor hulpverlening. Volgens de moeder is er nauwelijks contact met de GI en neemt de GI geen initiatief. [de minderjarige] wil graag weer bij haar en bij zijn broertje [E] wonen. [de minderjarige] mist hen heel erg. Het gaat goed met [de minderjarige] . Hij doet het goed op school en hij doet fanatiek aan sport. De ontwikkelingsbedreigingen en zorgen zoals genoemd in het rapport van de raad uit 2018 zijn mede dankzij de door haar ingezette hulpverlening niet meer aanwezig. [de minderjarige] is niet meer game verslaafd en is niet agressief. Zij is zich ervan bewust dat het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] goed is als er contact is met zijn vader, maar de GI heeft nog geen enkele poging gedaan om het contact tussen [E] en de vader te herstellen. Het kan dan ook niet aan haar worden toegeschreven dat er nog geen contact heeft plaatsgevonden. Vanuit de GI wordt geen hulpverlening ingezet. Het doel van de ondertoezichtstelling is niet duidelijk. Er gebeurt helemaal niets. Een ondertoezichtstelling is dan ook niet meer nodig, aldus nog steeds de moeder.
5.3
Het hof is met de moeder van oordeel dat niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen, zodat het hof de ondertoezichtstelling niet langer zal verlengen.
Uit het rapport van de raad uit 2018 bleek dat er zorgen waren over het gedrag van [de minderjarige] (verbaal en fysiek agressief, zelfbepalend en emotie-regulatieproblemen), over zijn verslavingsproblematiek (gamen) en gevoelens van depressie.
Daarvan is thans niet meer gebleken. Volgens de GI zijn de signalen die over [de minderjarige] zijn binnengekomen overwegend positief. Op school gaat het goed met [de minderjarige] . De agressieve buien zijn niet meer actueel en [de minderjarige] ontwikkelt zich ook op sociaal gebied goed.
De jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat er nog steeds onvoldoende zicht is op [de minderjarige] en dat daarom de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, maar het hof acht alleen dat onvoldoende grond voor de voortzetting van de ondertoezichtstelling.
Weliswaar was één van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling ook om contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen en is dit contactherstel nog steeds niet tot stand gebracht, maar er is op dit moment geen enkele verwachting dat, mede de leeftijd van [de minderjarige] in aanmerking genomen en het feit dat [de minderjarige] bij herhaling heeft verklaard geen contact met zijn vader te willen, dit contactherstel nog wel gaat gebeuren voor de meerderjarigheid van [de minderjarige] . Daarbij betrekt het hof ook dat ter mondelinge behandeling is gebleken dat de GI de brief van de vader van 4 maart 2020 nog steeds niet met [de minderjarige] heeft besproken en er door de GI nog geen enkele poging is ondernomen om contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen.
Alles bij elkaar genomen is het hof van oordeel dat niet langer sprake is dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en/of dat sprake is van gronden die een ondertoezichtstelling nog langer rechtvaardigen zodat het hof de ondertoezichtstelling met ingang van heden zal opheffen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden en te vernietigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en zal het hof beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 december 2019 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 december 2019 voor zover de daarin uitgesproken (verlenging van de) ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden, alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 28 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.