Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 28 juli 2020, wordt de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man besproken. Partijen zijn in 2008 gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben op 14 maart 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 17 december 2019 ontbonden. De vrouw heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zij betwist dat een bedrag van € 19.127,01, dat door de vader van de man is verstrekt, als lening moet worden beschouwd. De vrouw stelt dat dit bedrag een schenking is, terwijl de man zich verzet tegen deze stelling en aangeeft dat er afspraken zijn gemaakt over leningen en terugbetalingen. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de leningsovereenkomst en de omstandigheden waaronder deze is tot stand gekomen. Daarnaast wordt de kwestie van de hypotheeklasten besproken, waarbij de vrouw stelt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de helft van de hypotheekrente, aangezien zij de woning heeft verlaten. Het hof oordeelt dat de vrouw wel degelijk bij moet dragen aan de hypotheeklasten, omdat deze voortkomen uit een gezamenlijke geldlening. De beslissing over de eerste grief van de vrouw wordt aangehouden, terwijl de tweede en derde grief deels worden afgewezen. Partijen worden aangemoedigd om te kijken of zij het geschil in der minne kunnen oplossen.