ECLI:NL:GHARL:2020:5938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.274.060
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de schuld aan de vader van de man in het kader van echtscheiding

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 28 juli 2020, wordt de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man besproken. Partijen zijn in 2008 gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben op 14 maart 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 17 december 2019 ontbonden. De vrouw heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zij betwist dat een bedrag van € 19.127,01, dat door de vader van de man is verstrekt, als lening moet worden beschouwd. De vrouw stelt dat dit bedrag een schenking is, terwijl de man zich verzet tegen deze stelling en aangeeft dat er afspraken zijn gemaakt over leningen en terugbetalingen. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de leningsovereenkomst en de omstandigheden waaronder deze is tot stand gekomen. Daarnaast wordt de kwestie van de hypotheeklasten besproken, waarbij de vrouw stelt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de helft van de hypotheekrente, aangezien zij de woning heeft verlaten. Het hof oordeelt dat de vrouw wel degelijk bij moet dragen aan de hypotheeklasten, omdat deze voortkomen uit een gezamenlijke geldlening. De beslissing over de eerste grief van de vrouw wordt aangehouden, terwijl de tweede en derde grief deels worden afgewezen. Partijen worden aangemoedigd om te kijken of zij het geschil in der minne kunnen oplossen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.060
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen 359340)
beschikking van 28 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.S. ter Haar te Harderwijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 7 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 5 februari 2020;
- het verweerschrift met producties A en B;
- de spreekaantekeningen van mr. Ter Haar;
- de spreekaantekeningen van mr. Roossien met producties 3 en 4.
2.2
In verband met de corona-crisis hebben partijen ermee ingestemd dat deze zaak schriftelijk wordt afgedaan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om spreekaantekeningen in te dienen, waarvan zij gebruik hebben gemaakt.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 te [B] gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
De man heeft op 14 maart 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 17 december 2019 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de bestreden beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw heeft drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De grieven betreffen de afwikkeling van de gemeenschap van goederen van partijen, die op 14 maart 2019 is ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de man.
Grief 1
4.2
De vrouw stelt dat de rechtbank de (vermeende) schuld aan [C] ten onrechte als lening in de verdeling heeft betrokken en niet als een schenking. [C] is de vader van de man. Het betreft een bedrag van € 19.127,01. De vrouw stelt dat de ouders van de man regelmatig eerder geld hebben verstrekt ten behoeve van de woning, maar altijd is sprake geweest van een schenking en nooit van een lening. Om de 1 à 2 jaar vond er een verbouwing plaats, vrijwel altijd op initiatief van de vader van de man, die ook de uitvoering bepaalde. Partijen hebben nooit iets betaald en ook de zussen van de man ontvingen schenkingen van dezelfde grootte. De vrouw kent de akte van geldlening ook niet, zag die voor het eerst in deze procedure en betwist de rechtsgeldigheid. Nooit eerder is deze ter sprake gekomen. Dat de ouders van de man vrijgevig waren, bleek ook uit het feit dat bij een open dag van de werkgever van de man, een garagebedrijf, de man op kosten van zijn vader een auto mocht uitkiezen.
4.3
De man verweert zich. Nooit hebben de ouders van de man gezegd dat de bedragen zijn geschonken. Er zijn juist afspraken gemaakt over het lenen, vooruitbetalen en terugbetalen. Zou het geld geschonken zijn, dan hadden partijen ook (bedoeld zal zijn) schenkbelasting moeten betalen, omdat het bedrag meer is dan het jaarlijks maximaal vrijgestelde bedrag en volgens de vrouw al acht keer daarvoor ook bedragen door de ouders van de man zijn betaald. De ouders hebben veel verbouwingen vooruitbetaald omdat partijen zelf niet over dergelijke grote geldbedragen beschikten. Over de terugbetaling hebben zij geen strenge maandelijkse aflosafspraken gemaakt maar ze mochten terugbetalen als het uitkwam en deels door hand- en spandiensten te verrichten. Een deel is afbetaald door het werk van de man in tuin en bos van zijn ouders. Hij repareerde en onderhield auto’s en machines. Hij hield tijdens vakanties van zijn ouders de woning, tuin en post bij. Als alle geleende bedragen worden opgeteld en met een redelijk uurtarief de aflossing wordt verrekend, zijn alle leningen nog lang niet afbetaald. Het gaat hier om de lening voor de renovatie door aannemer [D] . Deze lening is in het geheel nog niet afgelost. De ouders zouden zich een schenking ook niet kunnen permitteren, omdat ze zich net hadden ingeschreven voor een nieuw appartement en de oude woning nog niet was verkocht. Dat het bedrag geleend zou worden is in het bijzijn van de vrouw en haar ouders besproken. Er is bovendien een geldleenovereenkomst opgesteld en ondertekend.
4.4
De man stelt dat het bedrag dat zijn vader rechtstreeks aan de aannemer heeft betaald, aan hem, en daarom ook aan de vrouw, is geleend. De vrouw dient daarom de helft van dit bedrag aan hem te betalen. Hij onderbouwt deze stelling met een leningovereenkomst. De vrouw erkent dat het dak van de woning in 2018 is vernieuwd en dat de vader van de man de aannemer heeft betaald. Alvorens verder te beslissen, heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen. De man wordt verzocht zich uit te laten over de volgende vragen:
1) Wie heeft de overeenkomst opgemaakt?
2) De leningovereenkomst is ondertekend op 20 mei 2018 maar bevat de tekst: “Het bedrag (…) in de vorm van een bankoverschrijving op (…) is overgemaakt op 24 mei 2018”. Deze datum is dus van ná de ondertekening. Wat is hiervoor de verklaring?
3) Wanneer en waar is in bijzijn van de vrouw en de man én de ouders van de vrouw besproken dat het bedrag door de ouders van de man aan partijen zou worden geleend?
4) Waarom is de overeenkomst alleen door de man en niet tevens door de vrouw ondertekend?
5) U heeft vaker bedragen van uw ouders ontvangen. Om wat voor bedragen gaat het daarbij?
6) Zijn voor eerdere betalingen ook schriftelijke overeenkomsten opgemaakt? Zo nee, waarom is voor de lening in 2018 wél een geldleningovereenkomst opgemaakt?
7) Waarom is de geldlening niet opgenomen in de fiscale aangifte van partijen van 2018 (zie productie 17 van de man bij de rechtbank)?
8) Als de wijze van terugbetalen bestond uit het verrichten van hand- en spandiensten, tegen welk uurtarief was dat afgesproken, waar is de administratie daarvan en wat was het saldo van deze leningen op de peildatum?
9) In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank staat (op bladzijde 4, bovenste helft) dat de man verklaart over eerdere door de ouders betaalde bedragen dat soms een deel een schenking was. Hoe verhoudt dit zich met de stelling dat alle eerdere betalingen leningen waren? En hoe werd bepaald wat een lening was en wat een schenking? Is dit ergens vastgelegd?
De vrouw mag op de antwoorden van de man reageren.
Grief 2
4.5
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij vanaf haar vertrek uit de echtelijke woning tot de datum van overdracht van de woning de helft van de hypotheekrente van de woning aan de man dient te voldoen. Zij licht toe dat zij de woning per 1 juni 2019 heeft verlaten en feitelijk geen keus had. De man heeft sindsdien alleen het woongenot. Zij huurt vanaf die datum een woning elders. Het is niet redelijk dat zij in de hypotheeklasten dient bij te dragen. Voor zakelijke eigenaarslasten ligt dat anders.
4.6
De man acht de beslissing van de rechtbank juist. De vrouw dient de helft van de hypotheekrente en overige zakelijke lasten van de woning aan de man te voldoen die hij met ingang van 14 maart 2019 tot aan de overdrachtsdatum voor zijn rekening heeft genomen en nog zal nemen. De fourneerplicht eindigt niet door vertrek van één der partijen uit de echtelijke woning. De hypotheekrente is een rentebetaling op een gezamenlijke geldlening aangegaan ten behoeve van de gezamenlijke echtelijke woning en de vrouw dient daaraan mee te betalen. Het is de bedoeling dat de man de woning overneemt maar met de huidige hypotheeklasten is dat niet mogelijk. Met een lagere rente na oversluiting en hulp van zijn ouders is dat wel mogelijk. Tussen partijen is overeenstemming over de koopprijs ter hoogte van € 212.000,-. Hij is al langer bezig met het krijgen van een nieuwe hypotheek en de notaris heeft al meerdere concepten gemaakt voor de akte van verdeling maar de vrouw werkt niet mee.
4.7
Het hof begrijpt de grief aldus dat alleen tegen de beslissing met betrekking tot de hypotheekrente beroep is ingesteld. Op grond van artikel 3:172 BW delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Dat betekent dat ieder van partijen dient bij te dragen naar evenredigheid van hun aandeel in het gemeenschappelijke goed en dat de vrouw de man de helft van de door hem betaalde hypotheekrente dient te vergoeden tot het moment dat de woning aan hem is geleverd. Dat de vrouw vanaf 1 juni 2019 niet meer in de woning woonde, leidt er niet toe dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dit oordeel onaanvaardbaar is. De tweede grief van de vrouw faalt.
Grief 3
4.8
De derde grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw ermee akkoord is gegaan dat zij dient mee te betalen aan de notariskosten en de kosten van het oversluiten van de hypotheek. De boeterente hiervoor bedraagt € 20.000,- en dient voor rekening van de man te blijven, aldus de vrouw. Dat is een activiteit die uitsluitend ten gunste van de man komt en anders ligt verkoop van de woning aan een derde meer in de rede.
4.9
De man verweert zich tegen de grief. Hij stelt dat de notariskosten voor beider rekening komen. Ook de kosten voor oversluiten van de hypotheek, waaronder de waardebepaling van het huis. Die kosten moeten ook worden gemaakt als de woning aan een derde verkocht zou worden. Het gaat dan om € 2.600,- voor kosten voor het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid (die geheel voor rekening van de vrouw dienen te komen) en € 725,- voor de waardebepaling van het huis. De boeterente komt niet bij helfte voor rekening van de vrouw en is per abuis in de eerste concept akte van verdeling opgenomen. Die post is direct geschrapt.
4.1
Het hof begrijpt dat de grief van de vrouw zich richt tegen rechtsoverweging 4.38 van de bestreden beschikking, waarin staat: “De overwaarde wordt bepaald door de (…) waarde van de woning (…) te verminderen met (…) de kosten voor het oversluiten van de hypotheek (…)”. Uit de processtukken, met name de spreekaantekeningen van beiden, leidt het hof af dat de standpunten van partijen aldus zijn, dat de boeterente voor rekening van de man komt en de overige kosten, zoals kosten voor de notaris en de waardering ten behoeve van het oversluiten van de hypotheek (exclusief de boeterente) voor beide partijen samen. Het hof zal aldus beslissen in de eindbeschikking.
De slotsom
4.11
Het hof kan nog niet beslissen op de eerste grief van de vrouw. De tweede grief van de vrouw faalt en de derde grief slaagt deels. Partijen mogen zich nog uitlaten over de vragen als gesteld in rechtsoverweging 4.4.
4.12
Aan partijen wordt in overweging gegeven om na te gaan of zij, nu op twee grieven al beslist is en de woning mogelijk al is overgedragen aan de man, het geschil in der minne kunnen oplossen.
4.13
Het hof zal de beslissingen aanhouden.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
- stelt de man in de gelegenheid de vragen als opgenomen in rechtsoverweging 4.4 te beantwoorden op uiterlijk 25 augustus 2020, waarop de vrouw vier weken later mag reageren,
- houdt alle overige beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.U.M. van der Werff en R.A. Eskes, bijgestaan door de griffier, en is op 28 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.