In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar en het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag, maar dit was te laat ingediend volgens de Inspecteur. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond voor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag, maar gegrond voor de boeteschikking. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting van het Hof op 9 juli 2020 werd het geschil besproken. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was aangevangen op 21 augustus 2018 en eindigde op 1 oktober 2018. Het beroepschrift was op 9 oktober 2018 ingediend, wat te laat was. Echter, het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat belanghebbende door een tweede geschrift van de Inspecteur de indruk had gekregen dat hij tot 11 oktober 2018 de tijd had om beroep in te stellen. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd de ontvankelijkheid van het bezwaar besproken. Belanghebbende betwistte de ontvangst van de aanslag en stelde dat hij pas later op de hoogte was van het bestaan ervan. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslag tijdig was verzonden. De termijn voor het indienen van bezwaar was verlopen, en het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij in verzuim was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.