ECLI:NL:GHARL:2020:6797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
TBS P19/0362
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de behandeling van een terbeschikkingstelling met verzoek om rapportage over voortzetting van reclasseringstoezicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2020 een tussenbeschikking gedaan in het hoger beroep van een terbeschikkinggestelde. Het hof heeft de behandeling van de zaak heropend en de reclassering opgedragen om te rapporteren over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de voortzetting van het reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1979, verblijft momenteel in detentie en heeft beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die op 3 oktober 2019 de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege had toegewezen.

Tijdens de zitting op 30 januari 2020 zijn de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr. A.R. Ytsma, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. W.C.J. Stienen, en deskundige A.W.P.D. Menten, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Limburg. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van voortzetting van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat, hoewel er nieuwe strafbare feiten zijn, de verdenkingen mogelijk geseponeerd worden, wat de noodzaak voor de hervatting van de verpleging in twijfel trekt.

Het hof heeft geconcludeerd dat het onvoldoende voorgelicht is om een oordeel te vellen en heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het hof heeft de reclassering opgedragen om een rapportage op te stellen over de noodzaak van klinische behandeling en het vervolgtraject, waarbij aandacht moet worden besteed aan de behoefte aan structuur, begeleiding en intensiever toezicht voor de terbeschikkinggestelde. De behandeling is voor onbepaalde tijd geschorst, met een maximum van drie maanden, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

TBS P19/0362
Tussenbeslissing d.d. 13 februari 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
verblijvende in [detentie] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 oktober 2019, houdende toewijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de vordering van de officier van justitie van 5 augustus 2019;
- de rapportage Pro Justitia, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater, van 30 augustus 2019;
- het advies van GGZ Reclassering Limburg van 17 september 2019;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 11 oktober 2019;
- het advies van GGZ Reclassering Limburg (ten behoeve van de verlenging van de maatregel) van 10 oktober 2019;
- de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Leeuwarden, van 12 december 2019 (strekkende tot verlenging van de maatregel met een jaar);
- een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de terbeschikkinggestelde van 31 december 2019;
- een e-mailbericht van A.W.P. Menten, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Limburg, van 6 januari 2020;
- de e-mailberichten van de raadsman van 9 en 10 januari 2020;
Het hof heeft ter zitting van 30 januari 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem, de advocaat-generaal mr. W.C.J. Stienen. Tevens is als deskundige gehoord A.W.P..D. Menten, reclasseringswerker, werkzaam bij GGZ Reclassering Limburg.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Op dit moment is het hof onvoldoende voorgelicht over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het voorzetten van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. In 2017 gaven de deskundigen al aan dat verdere intramurale behandeling geen meerwaarde meer heeft. Van de nieuwe strafbare feiten zijn de verdenking van mensenhandel en wederrechtelijke vrijheidsberoving al van de baan. Het is mogelijk dat ook de resterende feiten geseponeerd worden.
De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak teneinde de reclassering nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van het voortduren van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Indien nodig is de terbeschikkinggestelde bereid om mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.
Het standpunt van het openbaar ministerie
In beginsel is het enkele feit dat de terbeschikkinggestelde van nieuwe strafbare feiten wordt verdacht voldoende om de verpleging van overheidswege te doen hervatten. Een resocialisatietraject is bij de terbeschikkinggestelde echter een kwestie van vallen en opstaan. Bovendien is van de nieuwe verdenkingen niet veel overgebleven. Het is zelfs mogelijk dat de zaak volledig wordt geseponeerd. In dat geval blijft er niets over van de reden waarom vorig jaar de verpleging van overheidswege voorlopig is hervat. Nader onderzoek naar de mogelijkheden van het voortduren van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is daarom noodzakelijk. Primair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot aanhouding van de zaak teneinde de reclassering nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van het voortduren van de voorwaardelijke beëindiging. Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Bij de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het hof zich op basis van de voorhanden zijnde informatie onvoldoende acht voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de reclassering en de ter zitting in hoger beroep gehoorde deskundige nog mogelijkheden zien om de terbeschikkinggestelde verder te behandelen en begeleiden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Verder heeft de terbeschikkinggestelde ter zitting aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan een behandeling in een klinische setting in dat kader.
Voor de vorming van zijn eindoordeel acht het hof het noodzakelijk nader te worden geïnformeerd door de reclassering over de (on)mogelijkheden van voortzetting van (het reclasseringstoezicht in het kader van) een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, eventueel met aanpassing van de voorwaarden. In deze rapportage dient onder meer te worden ingegaan op de noodzaak van een klinische behandeling en het aansluitende, passende vervolgtraject. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de terbeschikkinggestelde gebaat is bij meer structuur, begeleiding en intensiever toezicht. Ook hieraan dient de reclassering in haar rapportage aandacht te besteden.
Het hof zal daartoe het onderzoek heropenen, het onderzoek voor onbepaalde tijd schorsen en ieder verdere beslissing aanhouden.

Tussenbeslissing

Het hof:
Heropentde behandeling van de behandeling met voormeld doel en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd voor een periode niet langer dan drie maanden.
Steltde stukken in handen van de advocaat-generaal met voormeld doel;
Beveeltoproeping van de terbeschikkinggestelde tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman.
Beveeltde oproeping van de reclasseringsmedewerker die de gevraagde rapportage zal opstellen, tegen dat nog nader te bepalen tijdstip.
Houdtiedere verdere beslissing aan.
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen als raadsheren,
en drs. I.M. van Woudenberg en dr. R.A. Graaff als raden,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 13 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.