Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
De Graaf,
1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
dr. [B] (hierna: [B] ), neuroloog dr. [C] (hierna: [C] ), psycholoog dr. [D] (hierna: [D] ) en psychiater dr. [E] (hierna: [E] ). Ika-Ned zal de coördinatie van het deskundigenonderzoek verzorgen.
2.2. Productie bij memorie na deskundigenbericht
3.3. Verder over de grieven
Vervolgens zijn in het tussenarrest van 7 maart 2017 (en in de rolbeschikking van
19 december 2017) de hiervoor vermelde deskundigen benoemd.
3 januari 2019 naar aanleiding van het concept-rapport. In die brief heeft haar advocaat aangegeven waar en hoe de deskundigen ontbrekende gegevens zouden kunnen verkrijgen, aldus De Graaf.
Ook in haar memorie laat De Graaf in het midden welke informatie zij de deskundigen had kunnen verstrekken. In de memorie zelf wordt deze informatie (bijvoorbeeld over de oplosmiddelen waarmee is gewerkt en de aard en de duur van de werkzaamheden van [appellant] ) ook niet alsnog verstrekt. Uit de memorie blijkt eerder dat De Graaf informatie over de gebruikte oplosmiddelen ook niet (meer) kan verstrekken.
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien welk belang De Graaf heeft bij het verwijt dat zij de deskundigen maakt; indien de deskundigen ten onrechte hebben nagelaten om De Graaf informatie te vragen, maar De Graaf deze informatie toch niet had kunnen verstrekken, hebben de deskundigen immers geen relevante informatie ‘gemist’.
Voor een gesprek in aanwezigheid van een familielid geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. Daar komt nog bij dat de aanwezigheid van een familielid de arts de gelegenheid biedt om door de betrokkene verstrekte informatie te verifiëren. Het is het hof ambtshalve bekend dat bij veel medisch deskundigenonderzoeken een familielid bij het onderzoek aanwezig is.
Dit verwijt van De Graaf faalt dan ook.
In zijn rapport heeft hij inzichtelijk gemaakt welke uitgangspunten hij hanteert over de aard en de duur van de werkzaamheden van [appellant] en de door hem gebruikte oplosmiddelen. Dat resulteert voor twee veel voorkomende werkzaamheden, het ontvetten en het spuiten van verf in schepen, in een zestal varianten voor elk van deze werkzaamheden, waarbij [B] voor die varianten heeft berekend wat de blootstelling is geweest in de situatie dat [appellant] wel of geen masker heeft gebruikt.
De Graaf heeft haar kritiek op de uitgangspunten van de deskundige dan ook onvoldoende onderbouwd. In feite heeft de deskundige moeten improviseren - door uit te gaan van de uit het dossier blijkende gegevens over de werkomstandigheden van [appellant] - doordat De Graaf niet (meer) beschikt over relevante informatie over de blootstelling van [appellant] .
In dit verband merkt het hof op dat het ook op de weg van De Graaf had gelegen om concrete en gedetailleerde informatie te verstrekken over het aantal dagen dat [appellant] bij haar heeft gewerkt in 1999 – 2000 ter onderbouwing van haar kritiek op het rapport van [B] , dat [B] geen rekening heeft gehouden met langdurige afwezigheid van [appellant] . Van De Graaf mag, als werkgever van [appellant] , verwacht worden dat zij informatie bijhoudt en bewaart over de duur van vakantie en ziekte van haar werknemers.
Het hof zal er dan ook van uitgaan dat [appellant] geregeld zonder masker werkte.
a. het causaal verband tussen de blootstelling van [appellant] in 1999-2000 bij De Graaf en de gezondheidsklachten van [appellant] ;
b. het door De Graaf gedane beroep op opzet of bewuste roekeloosheid vanwege het niet dragen van een beschermingsmasker;
c. de omvang van de vordering van [appellant] .
Indien in de schadestaat ook rekening wordt gehouden met schade vanwege verlies verdienvermogen, zal besproken worden hoe dat zich verhoudt tot het feit dat [appellant] is uitgevallen vanwege rug- en knieklachten en uit de overgelegde stukken betreffende de arbeidsongeschiktheidsuitkering lijkt te volgen dat de geringe belastbaarheid van [appellant] vooral het gevolg is van zijn rugklachten.