ECLI:NL:GHARL:2020:6888
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incident in hoger beroep betreffende schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in faillissementszaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep. De zaak betreft een incidentele vordering van de appellant tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gebaseerd op artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, die een restaurant runde, had eerder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de curator van Luc B.V. vorderingen had ingesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant de huurtermijnen moest voldoen, wat de appellant betwistte op basis van een vermeende kennelijke juridische of feitelijke misslag in het vonnis.
Het hof heeft in zijn overwegingen de procedure in eerste aanleg besproken, inclusief de relevante data van de dagvaarding en de memorie van grieven. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de vorderingen van de curator op basis van de bestaande huurovereenkomst had toegewezen, en dat de appellant niet had aangetoond dat er na het vonnis nieuwe feiten of omstandigheden waren die een afwijking van de eerdere beslissing rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en wees de incidentele vordering van de appellant af. Tevens werd de appellant veroordeeld in de kosten van het incident, vastgesteld op € 1.074,-.
Het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak in hoger beroep wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en heeft verder iedere beslissing aangehouden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent uitvoerbaarheid bij voorraad en de voorwaarden waaronder een schorsing kan worden verleend.