ECLI:NL:GHARL:2020:7006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.266.666
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag na ontbinding huwelijk door verslavingsproblematiek en huiselijk geweld

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 8 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een verleden van verslavingsproblematiek en huiselijk geweld, wat heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen van de moeder, de verweerster in deze procedure. De vader heeft de kinderen voor het laatst gezien op 16 maart 2020, en sindsdien is er geen contact meer geweest door de coronamaatregelen. De minderjarige kinderen hebben aangegeven dat er geen ouderschapsbemiddeling kan plaatsvinden, omdat er geen communicatie tussen de ouders is en alle communicatie via de advocaten verloopt.

De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, gezien de omstandigheden en het gebrek aan communicatie tussen de ouders. Het hof heeft de situatie van de vader beoordeeld, waarbij hij aangaf niet meer verslaafd te zijn en dat het goed met hem gaat, maar er ontbraken bewijsstukken ter onderbouwing van zijn claims. Het hof concludeert dat er onvoldoende basis is voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag, gezien de voorgeschiedenis en de huidige situatie. De grieven van de vader worden verworpen en de beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.666
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 456466)
beschikking van 8 september 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. van der Geest te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Vahl te Barneveld.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 juni 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In voormelde tussenbeschikking heeft het hof bepaald dat een datum voor een mondelinge behandeling zal worden vastgesteld.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een e-mailbericht van mr. Vahl van 13 augustus 2020 met productie.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2020.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [C] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat aannemelijk is geworden dat
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
2.3
Tijdens het huwelijk van partijen was er sprake van verslavingsproblematiek bij de vader en van huiselijk geweld. De moeder heeft hierdoor weinig vertrouwen in de vader. De vader heeft de kinderen voor het laatst gezien op 16 maart 2020, tijdens de crematie van zijn vader. Omdat het contact tussen de vader en de kinderen via [D] liep, heeft de vader de kinderen als gevolg van het beleid ten aanzien van het coronavirus sindsdien niet meer gezien.
2.4
[de minderjarige1] heeft in juli 2020 laten weten dat er op dit moment geen ouderschapsbemiddeling kan plaatsvinden. Er is volgens [de minderjarige1] geen enkele communicatie tussen de ouders onderling. De communicatie loopt uitsluitend via de advocaten. In januari 2020 is [de minderjarige2] met een hechtingsstoornis, contactstoornis en ADHD gediagnosticeerd. [de minderjarige2] zal worden behandeld door de [E] . [de minderjarige1] vindt dat er eerst duidelijkheid moet zijn over de behandeling en ontwikkeling van [de minderjarige2] voordat ouderschapsbemiddeling gestart kan worden.
2.5
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. Nu er geen communicatie is tussen de ouders, [de minderjarige1] onvoldoende basis ziet voor ouderschapsbemiddeling en de vader weinig tot geen zicht heeft op de kinderen, is gezamenlijk gezag volgens de raad niet goed mogelijk.
2.6
Het hof vindt dat het gelet op de hiervoor weergegeven belaste voorgeschiedenis van partijen aan de vader is om het vertrouwen van de moeder terug te winnen als hij samen met haar invulling aan het gezag over de kinderen wil geven. Een eerste stap daartoe is dat de vader openheid van zaken geeft over hoe zijn leven er nu uitziet. De vader zegt dat hij niet meer verslaafd is, dat hij van nature geen agressief persoon is en dat het nu goed met hem gaat. Bewijsstukken die dit onderbouwen ontbreken. Gebleken is dat de vader zich niet aan alle voorgeschreven urinecontroles onderworpen.
Verder is geen verslaglegging van de hulpverleners van de vader overgelegd. Dit gebrek aan openheid van de vader en zijn aanhoudende verwijten aan het adres van de moeder zorgen voor spanningen bij de moeder en belemmeren een normale vorm van communicatie tussen de ouders over de kinderen. Onder deze omstandigheden ziet het hof net als de rechtbank en de raad onvoldoende basis voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag.
2.7
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 2 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 8 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.