ECLI:NL:GHARL:2020:7092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
19/01133
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2019. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 en de beschikking heffingsrente vernietigd. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag van € 471.611 en de heffingsrente van € 5.685. De Inspecteur had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente moesten worden vernietigd en kende proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.

In hoger beroep stelde het Hof vast dat belanghebbende geen processueel belang had bij het hoger beroep met betrekking tot de vernietigde navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente. Desondanks oordeelde het Hof dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat het niet uitgesloten kon worden dat belanghebbende in een betere positie kon komen te verkeren met betrekking tot bijkomende rechterlijke beslissingen, zoals proceskosten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01133
uitspraakdatum: 8 september 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2019, nummer AWB 18/4092,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/Noordoost/kantoor Almere(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 471.611. Tevens is bij beschikking € 5.685 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.3 – bedoelde uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 juli 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bestreden navorderingsaanslag vernietigd, de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
De Inspecteur heeft voor de zitting binnen de daartoe gestelde termijn een pleitnota toegezonden.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen digitaal plaatsgevonden op 23 juni 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. [A] als haar gemachtigde, bijgestaan door [B] , de directeur van belanghebbende, alsmede mr. [C] , mr. [D] en mr. [E] namens de Inspecteur.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 een verbeterde aangifte in de Vpb gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur de bestreden navorderingsaanslag opgelegd.
2.2
De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank verklaard dat de onderhavige navorderingsaanslag moet komen te vervallen, waarna de Rechtbank deze heeft vernietigd.
2.3
Het Hof heeft op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in onder meer de zaak betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Vpb voor 2011.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank ten onrechte uitsluitend de bestreden navorderingsaanslag heeft vernietigd en niet daarnaast de belastbare winst van belanghebbende voor het jaar 2011 heeft vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij concludeert tot vaststelling van de belastbare winst van belanghebbende voor het jaar 2011 op een bedrag van € 326.494.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In beroep heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de bestreden navorderingsaanslag dient te vervallen. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, en de navorderingsaanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd.
4.2
Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende geen processueel belang bij haar onderhavige hoger beroep voor zover het gaat om de vernietigde navorderingsaanslag en de vernietigde beschikking heffingsrente. Niettemin moet, naar het oordeel van het Hof, niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege blijven, nu niet gezegd kan worden dat dit, ongeacht de gronden waarop het steunt, belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten
.De proceskostenvergoeding is door de Rechtbank op basis van het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend. Hoewel belanghebbende daarom niet heeft verzocht, had in hoger beroep een verzoek om integrale proceskostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg kunnen worden gedaan.
4.3
Het is niet mogelijk in de onderhavige zaak met betrekking tot de navorderingsaanslag over het jaar 2011, zoals belanghebbende kennelijk bepleit, een oordeel te geven over de (primitieve) aanslag in de Vpb voor het jaar 2011, waarover het Hof reeds eerder heeft geoordeeld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen termen voor een proceskostenvergoeding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 8 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 september 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.