Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 19 september 2019 aangevochten. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van [kind] en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn, aangezien zij aan de gestelde doelen heeft gewerkt en haar situatie is verbeterd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2020 is gebleken dat de moeder haar verslavingsproblematiek onder controle heeft en dat zij in staat is om voor [kind] te zorgen. De vader heeft ook verklaard dat hij de zorg voor [kind] wil delen en dat de GI onvoldoende betrokken is geweest bij de opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader in staat zijn om samen met de pleegouders afspraken te maken over de zorg voor [kind].
Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn en heeft de bestreden beschikking vernietigd, met uitzondering van de verlenging van de ondertoezichtstelling. De beslissing houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van de datum van de beschikking is afgewezen, en dat de ouders en pleegouders samen moeten werken aan de terugkeer van [kind] naar de moeder, waarbij het NIFP-onderzoek als ondersteuning zal dienen.