In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] N.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 23 te [A], is vastgesteld op € 365.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had deze waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2017. De belanghebbende, [X] N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 10 juli 2020, die digitaal plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de belanghebbende ook niet in staat was om haar verdedigde waarde aannemelijk te maken. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde vastgesteld op € 360.000, rekening houdend met de gerealiseerde verkoopprijs van de onroerende zaak in december 2018 van € 360.000.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verlaagd naar € 360.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.622. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 september 2020.